Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 20 december 2021 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd.
2. Bij besluit van 5 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet voldoende zijn aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. Het visum wordt daarom op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, en onder b, van de Visumcodegeweigerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert aan dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond moet worden verklaard en verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld, nu vaststaat dat het bestreden besluit meer dan twee weken na de ingebrekestelling van 5 mei 2022 is genomen. Verder stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder inhoudelijk gemotiveerd waarom het visum is geweigerd, zodat zij daar in bezwaar niet op heeft kunnen reageren. Volgens eiseres heeft zij voldoende uitgelegd wat het doel van haar reis is en heeft zij aangetoond dat zij in een hostel in Amsterdam en bij familie zal verblijven. Ook de binding met het land van herkomst, zowel sociaal als economisch, is aangetoond. Eiseres heeft in aanvulling hierop een nieuwe reservering voor haar verblijf in Nederland, recente gegevens van haar onderneming en bankafschriften overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Hierdoor heeft eiseres geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Omdat het procesbelang is komen te vervallen, wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.
5. Omdat wel vaststaat dat niet tijdig is beslist op het bezwaar, heeft eiseres recht op een proceskostenvergoeding. De hoogte daarvan wordt vastgesteld aan het einde van deze uitspraak.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van Awbheeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
7. Op het aanvraagformulier heeft eiseres wisselende informatie verschaft over de duur van het voorgenomen verblijf. Eiseres heeft namelijk aangegeven dat zij op 1 februari 2022 het Schengengebied in wil reizen en dat zij dit gebied op 7 februari 2022 weer zal verlaten. Anderzijds geeft zij onder ‘Duur van het voorgenomen verblijf’ aan dat dit 90 dagen bedraagt. Uiteindelijk wordt in de ontvangstbevestiging van de aanvraag als reisperiode 30 januari 2022 tot en met 16 maart 2022 genoemd. Verweerder heeft de ter zitting door eiseres ingenomen stelling dat duidelijk is dat zij heeft verzocht om een visum van 30 dagen in redelijkheid dan ook niet hoeven volgen.
8. Eiseres heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat het hoofddoel van haar beoogde verblijf toerisme is. Bij de aanvraag is ook een brief van eiseres van 18 december 2021 overgelegd, waarin zij stelt dat het doel is om Nederland te zien, kapsalons te bezoeken en schoonheidsproducten te kopen. In haar bezwaarschrift stelt eiseres dit nogmaals, maar verklaart zij ook familie in Europa te hebben die haar zal bezoeken in Nederland. In beroep stelt zij daarentegen dat zij haar familieleden zal gaan opzoeken in respectievelijk België en Frankrijk. Door deze wisselende informatie is onduidelijk wat het hoofddoel van het voorgenomen verblijf is.
9. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat niet is aangetoond wat eiseres tijdens het verblijf in Nederland wil gaan doen en zien. Wat ontbreekt is een concreet reisplan of andere stukken die hier duidelijkheid over kunnen verschaffen. Daarop heeft eiseres in beroep alsnog een reisplan voor vier weken overgelegd. Daarin stelt zij in de eerste week in een hostel in Amsterdam te verblijven, de stad met haar oom te bekijken, kapsalons te bezoeken en schoonheidsproducten te kopen. In de tweede week zou zij naar haar broer in België gaan en in de derde week naar haar zus in Frankrijk. In de vierde week zou zij terugkeren in Amsterdam en haar terugkeer naar Marokko gaan voorbereiden. Hiermee wordt echter niet meer informatie verschaft dan onder overweging 8 al is weergegeven. Bovendien heeft eiseres enkel een reservering voor de zeven nachten in de eerste week in het hostel in Amsterdam overgelegd. Zij heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt waar zij de overige periode verblijft, waaronder in de vierde week waarin zij stelt weer in Nederland te zijn.
10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres onvoldoende zijn aangetoond.
11. Voor wat betreft de sociale binding met het land van herkomst heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat eiseres ongehuwd is en geen kinderen heeft, zodat zij geen gezin heeft waar zij de verantwoordelijkheid voor draagt. Ook is niet gebleken van zorg voor andere familieleden of van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Marokko terug te keren. Het enkele feit dat haar moeder in Marokko woont, maakt niet dat de sociale binding met Marokko zodanig sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Eiseres heeft hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd, noch heeft zij stukken overgelegd om de gestelde sociale binding met Marokko nader te onderbouwen.
12. Eiseres stelt dat zij sinds 22 maart 2021 samen met haar zus een kapperszaak en schoonheidssalon in Marokko heeft. Zij heeft diverse stukken overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter terecht gesteld dat uit deze stukken niet blijkt in hoeverre eiseres daadwerkelijk werkzaamheden voor deze onderneming verricht en of zij daarmee een regelmatig en substantieel inkomen geniet. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt wel dat er zowel bij de onderneming als bij eiseres sprake is van inkomsten, maar de herkomst daarvan is niet duidelijk.Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat eiseres mede-eigenaar van een onderneming in Marokko is, niet maakt dat sprake is van een dusdanige economische binding met dat land dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. Daarbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat uit het dossier blijkt dat eiseres in 2015 bij verweerder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om naar Nederland te komen en de Nederlandse nationaliteit aan te vragen. Tevens is gebleken dat zij op 15 januari 2019 een visumaanvraag heeft gedaan in Frankrijk en op 18 oktober 2021 in Spanje. Beide aanvragen zijn echter afgewezen. Verweerder heeft van deze omstandigheden kunnen vinden dat deze verder afbreuk doen aan het gestelde reisdoel.
14. De Afdelingheeft in een uitspraak van 6 juli 2022uitgelegd wanneer mag worden afgezien van horen in bezwaar omdat een bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens de Afdeling moet dan op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk zijn dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen afzien van het horen in bezwaar. Alhoewel het primaire besluit een ingevuld kruisjesformulier betreft met een standaardtoelichting op de aangekruiste afwijzingsgronden, heeft eiseres daartegen geen met relevante stukken onderbouwd bezwaarschrift ingediend. In wat eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft verweerder mede gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding hoeven zien om eiseres nader te horen over haar reisdoel dan wel de sociale en economische binding met het land van herkomst.
16. Uit voorgaande overweging volgt dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Verweerder stelt zich op goede gronden op het standpunt dat hij om die reden op grond van artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd aan eiseres.