ECLI:NL:RBDHA:2022:10868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/4484 en AWB 21/4485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgeleid verblijfsrecht van stiefmoeder op basis van afhankelijkheidsrelatie met stiefzoon

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan over het afgeleid verblijfsrecht van eiseres, een stiefmoeder afkomstig uit Marokko, in relatie tot haar stiefzoon [A], die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in het licht van het arrest Chavez-Vilchez. De Raad voor de Kinderbescherming werd benoemd als deskundige om de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [A] te onderzoeken. Het rapport van de Raad concludeerde dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het belang van [A] geschaad zou worden bij vertrek van eiseres, aangezien hij al meerdere keren afscheid heeft moeten nemen van belangrijke hechtingsfiguren in zijn leven.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende rekening had gehouden met de eerdere uitspraak van de rechtbank en het deskundigenrapport. De rechtbank stelde vast dat eiseres meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht en dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en [A] van groot belang is. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde vast dat eiseres recht heeft op een afgeleid verblijfsrecht. Verweerder werd opgedragen om een document te verstrekken dat dit recht bevestigt.

De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond was verklaard. Verweerder werd veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van de affectieve relatie tussen stiefouders en stiefkinderen in het kader van verblijfsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4484 en AWB 21/4485
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Overwegingen

Inleiding en aanvraag
1. Eisers/verzoekster (hierna: eiseres) is afkomstig uit Marokko. Zij is de stiefmoeder van [A] . [A] is geboren op [2005] . Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres woont met [A] en zijn vader ( [vader] ) in [woonplaats] . Op 30 oktober 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een document [1] waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez. [2]
Eerdere procedure
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 februari 2020 afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 15 mei 2020 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 15 mei 2020. In de uitspraak van 3 februari 2021 [3] heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 15 mei 2020 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Het bestreden besluit en de reden van afwijzing
3. Op 7 juni 2021 heeft verweerder een hoorzitting gehouden via Skype for business en op 15 juli 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het besluit van 15 juli 2021 is het hier bestreden besluit. In dat besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar weer ongegrond verklaard.
4. Volgens verweerder is er geen sprake van een situatie waarin [A] gedwongen wordt de Europese Unie te verlaten als eiseres geen verblijfsrecht krijgt. Verweerder neemt wel aan dat eiseres zorg en opvoedingstaken voor [A] verricht, maar eiseres is niet daadwerkelijk zijn ouder, draagt niet de ouderlijke verantwoordelijkheid en is niet verantwoordelijk voor het levensonderhoud van [A] . De vader van [A] is altijd in beeld geweest en het zwaartepunt van de zorg en opvoeding heeft steeds bij hem gelegen.
5. Verder overweegt verweerder dat niet is gebleken dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie is tussen eiseres en [A] . Gelet op zijn leeftijd heeft [A] niet meer dezelfde zorg en opvoeding nodig als een jonger kind. Gelet op de ontwikkelingen die een kind boven de twaalf jaar doormaakt, is de mate waarin een kind zich op de leeftijd van dertien of veertien jaar aan een stiefouder hecht, anders dan voor een jonger kind. Dat er een mate van affectie is tussen eiseres en [A] neemt verweerder aan, maar dit is slechts één van de factoren die wordt gewogen bij de beoordeling of er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding, als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Verder wordt aangenomen dat [A] met zijn vader een sterkere affectieve, pedagogische en hechtingsrelatie heeft dan met eiseres, omdat de zorg en verantwoordelijkheid altijd hoofdzakelijk bij hem heeft gelegen. [A] wordt niet gedwongen om de Europese Unie te verlaten, hij kan bij zijn vader blijven.
De procedure in beroep
6. Eiseres heeft wederom beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij heeft verder de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op zitting behandeld op 16 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [A] en zijn vader waren ook aanwezig. Verweerder is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.
7. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat aanvullende informatie nodig is om goed te kunnen beoordelen of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [A] dat [A] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiseres dit grondgebied verlaat. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) als deskundige aangewezen en gevraagd om onderzoek te doen naar de (afhankelijkheids)relatie tussen eiseres en [A] . Daarbij heeft de rechtbank de Raad gevraagd om onder meer de moeilijke jeugd van [A] bij het onderzoek te betrekken. De omstandigheden in het verleden, namelijk dat de biologische moeder van [A] uit beeld is geraakt toen hij heel jong was, dat er sprake is geweest van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en dat [A] jarenlang in een pleeggezin heeft gewoond, kunnen immers van invloed zijn op de mate van affectieve relatie met eiseres en het risico dat voor het evenwicht van [A] zou ontstaan als hij van eiseres zou worden gescheiden.
8. Op 21 juli 2022 heeft de Raad haar onderzoeksrapport aan de rechtbank opgestuurd. Eiseres heeft daar op 23 augustus 2022 op gereageerd en verweerder heeft op 12 september 2022 gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

9. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. In de uitspraak van 3 februari 2021 heeft de rechtbank het eerdere besluit op bezwaar vernietigd. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake zou zijn dan meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken dat [A] een moeilijke jeugd heeft gehad, dat zijn moeder het gezin heeft verlaten en dat hij een deel van zijn leven in een pleeggezin is opgegroeid. Verweerder had bij zijn beoordeling moeten betrekken dat de moeilijke jeugd van invloed kan zijn op de mate van affectieve relatie met eiseres en het risico dat voor het evenwicht van [A] zou ontstaan als hij van eiseres zou worden gescheiden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat - als verweerder geen aanleiding ziet om op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn een verblijfsrecht aan eiseres toe te kennen - verweerder dit nader moet motiveren en/of nader onderzoek moet verrichten, waarbij hij het hogere belang van het kind en alle relevante omstandigheden moet betrekken.
12. Verweerder heeft er vervolgens niet voor gekozen om nader onderzoek te doen of de Raad te vragen om een onderzoek in te stellen. De hoorzitting die is gehouden door een medewerker van verweerder, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aangemerkt te kunnen worden als een zorgvuldig onderzoek naar de achtergrond en moeilijke jeugd van [A] , zoals wel door de rechtbank was aangegeven. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat de medewerker die de hoorzitting heeft geleid geen deskundige is en niet de juiste kennis bezit om de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [A] goed te kunnen te beoordelen, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval.
Het onderzoek van de Raad
13. Het onderzoek van de Raad naar de (afhankelijkheids)relatie tussen eiseres en [A] is uitgevoerd door [B] MSc. en [C] . Ook zijn [D] (gedragsdeskundige) en mr. [E] (juridisch deskundige) consultatief betrokken. Bij het onderzoek heeft de Raad verschillende bronnen geraadpleegd, waaronder de stukken uit het procesdossier en stukken over [A] uit het dossier van de Raad zelf (onder meer over de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling). Ook heeft de Raad gesprekken gevoerd met eiseres, [A] , [vader] , mevrouw [F] (de voormalig pleegmoeder van [A] ), de heer [G] (leerlingcoördinator van de school van [A] ) en met mevrouw [bewindvoerder] (bewindvoerder van het gezin).
Conclusie van de Raad
14. De rechtbank citeert hieronder de bevindingen van de Raad die het meest van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen [A] en eiseres, dat [A] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd. De onderstrepingen zijn door de rechtbank toegevoegd.
15. Op de onderzoeksvraag
“Wat is de grootste zorg voor het welzijn en de ontwikkeling van [A] , indien de derdelandsouder vertrekt?”antwoordt de Raad
:
“De RvdK is bezorgd dat [A] zijn vertrouwen in hechtingsfiguren om hem heen direct in gevaar zal komen wanneer stiefmoeder het land moet verlaten. Op dit vlak is [A] kwetsbaar gezien [A] heeft meermaals afscheid moeten nemen van personen waaraan hij zich heeft gehecht. Zo heeft hij twee keer, op zeer jonge leeftijd afscheid moeten nemen van zijn biologische moeder en heeft hij in meerdere pleeggezinnen verbleven alwaar hij uiteindelijk ook afscheid heeft moeten nemen van een moederfiguur.Stiefmoeder voelt naar [A] zijn eigen zeggen als zijn biologische moeder. Zij is een steunende factor voor hem en biedt hem stabiliteit en daardoor veiligheid in de thuissituatie.”
16. Op de vraag
“Wat heeft het vertrek van stiefmoeder voor gevolgen voor [A] , in het bijzonder voor diens lichamelijke en emotionele ontwikkeling?”antwoordt de Raad:

“De RvdK maakt de inschatting dat een vertrek van stiefmoeder aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [A] . [A] heeft zich de afgelopen jaren opnieuw aan een moederfiguur in zijn leven gehecht. Het vermoeden is dat [A] zijn vertrouwen in hechtingsfiguren door dit vertrek ernstige schade zal oplopen.”

17. Op de onderzoeksvraag
“Wat is de feitelijke rol van de vader van [A] in diens opvoeding en verzorging. Is hij in staat alleen voor [A] te zorgen?”luidt het antwoord van de Raad:
“Doordeweeks is vader van ’s ochtends vroeg (voordat [A] opstaat) tot het einde van de middag (nadat [A] uit school komt) aan het werk. In praktijk komt het er daardoor op neer dat stiefmoeder grotendeels de opvoeding en verzorging van [A] op zich neemt. Dit betekent bijvoorbeeld dat stiefmoeder [A] zijn ontbijt maakt, zijn avondeten bereidt en hem begeleidt bij zaken die geregeld moeten worden. Ook verzorgt stiefmoeder de rest van de huishoudelijke taken. Stiefmoeder vormt daarnaast voor [A] het eerste aanspreekpunt als hij uit school komt. In het weekend is vader vrij en onderneemt het gezin activiteiten met elkaar.Vader wordt praktisch in staat geacht alleen voor [A] te zorgen alhoewel dit gezien zijn werkschema een uitdaging zal vormen. Aan de andere kant is [A] sterk gebaat bij stabiliteit in zijn opvoedomgeving en als dat wegvalt, als stiefmoeder geen onderdeel meer uitmaakt door vertrek, vermoedt de RvdK dat de emotionele gevolgen groot voor hem zullen zijn.”
18. Op de onderzoeksvraag:
“Wat heeft het gegeven dat [A] de meerderjarigheidsleeftijd nadert voor invloed op de verhouding met stiefmoeder en op de mogelijke schade in zijn ontwikkeling als gevolg van zijn vertrek?”luidt het antwoord van de Raad:
“ [A] is kortgeleden zeventien jaar oud geworden. Aangezien hij bijna de meerderjarigheidsleeftijd heeft bereikt mag van hem verwacht worden dat hij al redelijk zelfredzaam en zelfstandig kan zijn in het regelen van zaken. In dit licht kan gesteld worden dat een vertrek van stiefmoeder minder schade zal opleveren in [A] zijn dagelijkse verzorging.Aan de andere kant speelt stiefmoeder nog wel een aanzienlijke rol in de opvoeding van [A] . Het feit dat hij bijna meerderjarig is doet daarnaast ook niets af aan de schade die het vertrek van stiefmoeder zou opleveren aan zijn emotionele welzijn en de invloed op de mate waaraan [A] zich in de toekomst opnieuw kan hechten aan voor hem belangrijke personen.”
19. Aan de hand van onder meer de hier boven genoemde onderzoeksvragen, komt de Raad tot de volgende conclusie over de vraag
“Is sprake van een zodanig afhankelijkheidsrelatie van het kind met de derdelands ouder, dat het belang van het kind geschaad wordt bij vertrek van deze ouder?”
“Er is sprake van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [A] met de derdelandsouder (stiefmoeder), dat het belang van [A] geschaad wordt bij vertrek van zijn stiefmoeder.[A] is bijna volwassen en heeft zich ontwikkeld tot een zelfredzame jongeman. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat [A] sterk gehecht is geraakt aan zijn stiefmoeder en in het dagelijks leven veel emotionele en praktische steun vindt bij haar. Zonder de directe aanwezigheid van stiefmoeder vreest de RvdK ervoor dat de opvoedomgeving niet langer tegemoetkomt aan het belang van [A]. De reden hiervoor is niet dat vader niet voldoende praktische (ondanks zijn analfabetisme en zijn drukke werkschema) en emotioneel in staat geacht wordt de opvoeding van [A] zonder tussenkomst van stiefmoeder vorm te geven.De voornaamste reden hiervoor is dat een veilig en stabiel hechtingsfiguur wegvalt voor [A] wat gevolgen gaat hebben voor [A] zijn sociaal- emotionele ontwikkeling en de mate waarin hij zich aan belangrijke personen durft te hechten. Het verleden van [A] maakt hem hierin kwetsbaar. De RvdK vreest dat het verlies van een moederfiguur voor de vierde keer in zijn leven voor onherstelbare schade zorgt.”
Gevolgen van het onderzoek voor het beroep
20. De rechtbank mag in beginsel afgaan op de inhoud van het rapport van de door haar benoemde deskundige. [4] Dat is alleen anders als het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat het rapport van de Raad niet zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. In zijn reactie op het onderzoeksrapport van de Raad herhaalt verweerder in grote lijnen het standpunt uit het bestreden besluit. Verweerder is van mening dat het beroep ongegrond moet worden verklaard omdat eiseres niet de juridische ouder is, geen financiële zorg voor [A] draagt en de affectieve relatie niet van een zodanige aard is dat enkel op grond hiervan geconcludeerd zou moeten worden dat [A] gedwongen zou zijn om het grondgebied van Europa te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht zou worden geweigerd.
21. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek van de Raad volgt dat eiseres meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht en dat sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. De Raad is immers tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [A] met eiseres, dat het belang van [A] geschaad wordt bij vertrek van eiseres, omdat – kort gezegd – de Raad vreest dat het verlies van een moederfiguur voor [A] , voor de vierde keer in zijn leven, voor onherstelbare schade zorgt. Verweerder heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen [A] en eiseres. Dat er meerdere elementen een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een Chavez-Vilchez situatie - zoals financiële afhankelijkheid en de juridische verhouding - is correct, maar naar het oordeel van de rechtbank dient in dit geval, gelet op alle bijzonderheden van deze zaak en met inachtneming van het hogere belang van het kind, een dusdanig zwaar gewicht toegekend te worden aan de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en [A] , dat hiermee de zodanige afhankelijkheid in de zin van het arrest is gegeven, zoals ook de Raad concludeert.

Conclusie en gevolgen

22. Verweerder heeft de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2021 onvoldoende in acht genomen bij het nemen van het bestreden besluit. Verder blijft verweerder zelfs na het deskundigenrapport van de Raad erbij dat het bestreden besluit juist is en beperkt hij zijn reactie tot een herhaling van de argumenten in dat besluit. Gelet op deze gang van zaken ziet de rechtbank geen reden om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Door de opstelling van verweerder in deze zaak tot op heden heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verweerder dan een juiste beslissing neemt. De rechtbank voorziet daarom zelf in deze zaak, door het bezwaar gericht tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank stelt vast dat eiseres een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder moet een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet aan eiseres verstrekken.
23. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat het beroep gegrond is en de rechtbank zelf in de zaak voorziet, bestaat er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
24. Verweerder moet het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde in de bezwaarfase levert 2 punten op (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 541,- bij een wegingsfactor 1. De bijstand van een gemachtigde in de beroepsfase levert 3 punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het indienen van het verzoekschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt in totaal een bedrag van € 3.359,-.Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat eiseres een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het arrest Chavez-Vilchez;
- bepaalt dat verweerder een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet aan eiseres moet verstrekken;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
-bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
-veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan voor zover daarin op het beroep is beslist, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
2.ECLI:EU:C:2017:354.
3.UTR 20/4410 en 20/4411, ECLI:NL:RBDHA:2021:1385.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:568.