ECLI:NL:RBDHA:2022:1087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL22.966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling met zicht op uitzetting en medewerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, die in Nederland in bewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, met name omdat er zicht is op overdracht naar Italië en er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de zware gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht, als feitelijk juist beoordeeld. De eiser heeft betoogd dat de maatregel onrechtmatig is omdat hij niet heeft meegewerkt aan een vereiste PCR-test voor de overdracht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris recht had om actieve medewerking te eisen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.966

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.J.E. de Koning-Hahn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [1] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser betwist de zware gronden onder 3a en 3k.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser heeft niet bestreden dat zware grond 3a feitelijk juist is. Dat vreemdelingen – waaronder eiser – in het algemeen niet over de juiste documenten beschikken die hen in staat stellen om op legale wijze naar Nederland te reizen, doet niet af aan de feitelijke juistheid dat zij Nederland in dat geval niet via de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen. Anders dan eiser heeft aangevoerd, zijn de feiten die aan zware grond 3k ten grondslag zijn gelegd ook feitelijk juist. Eiser heeft een overdrachtsbesluit ontvangen en heeft geen medewerking verleend aan de overdracht aan Italië. Tussen partijen is niet in geschil dat de overdrachtstermijn nog loopt. Eiser heeft tijdens het vertrekgesprek van 13 oktober 2021 verklaard dat hij niet wilde meewerken aan zijn overdracht en de PCR-test. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat deze verklaring niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat dit vertrekgesprek heeft plaatsgevonden tijdens de Dublinprocedure. Verweerder heeft in dat kader terecht tegengeworpen dat dit niet wegneemt dat dit vertrekgesprek is gevoerd in het kader van eisers overdracht. Dat eiser de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep in Nederland mocht afwachten, leidt ook niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat ook dan medewerking aan overdracht wordt vereist. De lichte gronden onder 4a, 4c en 4d heeft eiser niet betwist, waardoor deze vaststaan.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a en 3k en de niet betwiste lichte gronden onder 4a, 4c en 4d – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
6. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat het zicht op overdracht ontbreekt. Eiser heeft immers geweigerd mee te werken aan een PCR-test. Deze test is vereist voor de feitelijke overdracht aan Italië. Door niet mee te werken aan de PCR-test is er feitelijk geen sprake van zicht op overdracht.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Verweerder mag van eiser actieve en volledige medewerking aan zijn overdracht verlangen, waaronder medewerking aan een PCR-test. Niet valt uit te sluiten dat eiser op enig moment wel bereid zal zijn mee te werken aan een PCR-test of dat het ondergaan van de PCR-test op enig moment geen voorwaarde voor overdracht meer zal zijn. De enkele omstandigheid dat eiser niet mee heeft gewerkt aan de PCR-test voor de voorgenomen overdracht van 19 januari 2022 maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is. Dat eiser als gevolg van zijn weigering mee te werken aan een PCR-test langer gedetineerd blijft, komt voor zijn eigen rekening en risico.
8. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zoverre hij stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn overdracht naar Italië. Eiser is op 11 januari 2022 in bewaring gesteld. Op 12 januari 2022 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gehouden en op 19 januari 2022 stond de overdracht gepland. De overdracht is uitgesteld omdat eiser niet heeft meegewerkt aan de PCR-test. Vervolgens is op 18 januari 2022 opnieuw een voorgenomen overdracht aangekondigd bij de Italiaanse autoriteiten. Er is verder een vlucht aangevraagd voor 4 februari 2022. Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat hij op 1 februari 2022 nog een gesprek heeft gevoerd met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) over zijn overdracht. In dit geval is het tijdsverloop tussen staandehouding en de voorgenomen overdracht en tussen alle daarbinnen verrichte handelingen dermate klein dat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.