ECLI:NL:RBDHA:2022:10903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/3940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kennisneming van gegevens bij de AIVD en de afwijzing daarvan

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een verzoek ingediend om kennisneming van gegevens die mogelijk bij de AIVD over hem aanwezig zijn. Dit verzoek is gedeeltelijk toegewezen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft op 16 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. R.Z.J. Coret.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder al had verzocht om inzage in documenten bij de AIVD en dat de hoogste bestuursrechter in een eerdere procedure had geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er meer gegevens over hem bij de AIVD zijn dan al aan hem zijn verstrekt. De rechtbank concludeert dat eiser in deze procedure niet heeft aangetoond dat er meer niet-actuele gegevens zijn dan reeds verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er op alle redelijke manieren in het archief is gezocht.

Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toestemming geeft voor het gebruik van geheime stukken in de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank stelt vast dat zonder inzage in deze vertrouwelijke stukken een volledige beoordeling van het beroep niet mogelijk is, en dat de gevolgen hiervan voor risico van eiser zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. R.Z.J. Coret).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om kennisneming van eventueel over hem bij de AIVD [1] aanwezige gegevens gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van enkele op de zaak betrekking hebbende stukken. [2] Eiser heeft de rechtbank geen toestemming verleend om mede op grondslag van de niet verstrekte informatie uitspraak te doen. [3]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 16 augustus 2022 behandeld. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 19 mei 2020 heeft eiser verweerder verzocht om kennisneming van eventueel over hem aanwezige documenten bij de AIVD.

Wat heeft verweerder besloten?

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een inzagedossier verstrekt voor zover het niet-actuele gegevens betreft. Het verzoek van eiser voor zover het actuele gegevens betreft is afgewezen. In de verstrekte documenten zijn bepaalde passages onleesbaar gemaakt, omdat deze inzage geven in gehanteerde bronnen, persoonsgegevens van derden of een actuele werkwijze bevatten. In bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het onderzoek niet juist of niet volledig is uitgevoerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met verweerder. Hij is van mening dat er meer informatie moet zijn dan die hij heeft ontvangen. Hij begrijpt niet waarom hij stukken die hij in eerdere procedures al ontving, opnieuw heeft ontvangen. Verweerder had ex nunc op zijn verzoek moeten beslissen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiser gaat in zijn beroepschrift uitvoerig in op zijn persoonlijke motieven voor het indienen van zijn inzageverzoek en benoemt daarbij allerlei feiten en omstandigheden over zijn veiligheid en de veiligheid van zijn familie. Hij voelt zich onveilig en wordt steeds opnieuw geconfronteerd met bedreigingen. Verweerder heeft geprobeerd uit te leggen aan eiser dat hij hem daar niet bij kan helpen of geruststellen en dat er geen verband bestaat tussen de door eiser ervaren problemen en de AIVD.
4.1.
De rechtbank moet zich in deze procedure beperken tot de beroepsgronden die betrekking hebben op de gehandhaafde weigering om alle gegevens te verstrekken op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan dit verzoek al eerder heeft verzocht om kennisneming van eventueel over hem bij de AIVD aanwezige gegevens. In de laatste procedure heeft de hoogste bestuursrechter [4] het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. [5] In die procedure is al geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij de AIVD meer gegevens over hem zijn dan al aan hem zijn verstrekt.
4.3.
Ook in deze procedure heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er meer niet-actuele gegevens over hem bij verweerder zijn dan al aan hem zijn verstrekt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat op elke redelijkerwijs mogelijke wijze in het archief is gezocht. De enkele stelling van eiser dat verweerder over meer gegevens beschikt, is in dit verband onvoldoende.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle niet-actuele persoonsgegevens die konden worden verstrekt (opnieuw) aan eiser heeft verstrekt. Een beperkt aantal passages heeft verweerder onleesbaar gemaakt, omdat deze inzage geven in gehanteerde bronnen, persoonsgegevens van derden of een actuele werkwijze bevatten. Verweerder heeft in het bestreden besluit al uitgelegd dat verweerder over de eventuele aanwezigheid van actuele gegevens geen uitspraken mag doen. De rechtbank stelt vast dat eiser hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid hiervan.
4.5.
Eiser voert verder aan dat hij de inbreng van geheime stukken overbodig vindt en geeft geen toestemming aan de rechtbank om mede op grondslag van de niet verstrekte informatie uitspraak te doen. De rechtbank overweegt dat zonder inzage in de vertrouwelijke stukken geen volledige beoordeling van het beroep van eiser kan plaatsvinden. De gevolgen hiervan zijn voor risico van eiser. [6]
4.6.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder ex nunc op het verzoek van eiser heeft beslist, zodat de beroepsgrond van eiser dat dit niet zo is, niet kan worden gevolgd.
4.7.
Uit alles wat eiser heeft aangevoerd, blijkt dat het hem er om te doen is uitsluitsel te krijgen over de veiligheid van hem en zijn familie. Echter, zoals ook op de zitting met eiser is besproken, valt dit buiten de omvang van dit geschil.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
2.Zie artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
3.Zie artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:731.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van