ECLI:NL:RBDHA:2022:10930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3664 en 21 _ 3665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 9 februari 2022 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die verleend was onder de beperking 'studie'. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 november 2020 de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiseres sinds 15 mei 2020 niet meer aan de studievereisten voldeed. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was de Staatssecretaris niet aanwezig, maar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, aangezien zij geen studie volgde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. Eiseres had geen recht op vrijstelling van het griffierecht, maar kreeg deze toch, omdat zij aan de voorwaarden voldeed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3664 en 21/3665
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van eiseres die verleend was onder de beperking ‘studie’ ingetrokken.
In het besluit van 27 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Met de toelichting van eiseres op zitting heeft zij voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent eiseres daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
2. Vast staat dat eiseres sinds 15 mei 2020 niet langer aan [naam universiteit 1] studeerde. Daarmee staat vast dat eiseres niet meer voldeed aan de beperking ‘studie’ waaronder de verblijfsvergunning was verleend. Niet is gebleken dat eiseres daarna nog is gaan studeren en dat zich een nieuwe referent voor haar heeft gesteld. In het dossier zit een e-mail van eiseres over een inschrijving voor een studie bij [naam universiteit 2] . Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat deze studie niet is doorgegaan en dat zij tot op heden geen nieuwe studie volgt. Verweerder kon daarom de verblijfsvergunning van eiseres op grond van de Vreemdelingenwet 2000 [1] (Vw) intrekken.
3. Het betoog van eiseres dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen om een nieuwe opleiding te zoeken, wordt niet gevolgd. Eiseres heeft dat gebaseerd op de Studierichtlijn [2] en die is geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 [3] (Vb). De desbetreffende artikelen hebben betrekking op de situatie dat de verblijfsvergunning van de student wordt ingetrokken, omdat de erkenning van de referent is geschorst of ingetrokken. In dat geval moet de student gedurende drie maanden in de gelegenheid worden gesteld om alsnog aan de beperking studie te voldoen. Deze situatie doet zich in het geval van eiseres niet voor.
4. Verweerder heeft verder geen aanleiding hoeven zien om op grond van bijzondere omstandigheden af te zien van intrekking van de verblijfsvergunning. Dat eiseres sinds 15 mei 2020 geen andere studie volgt, komt voor haar rekening en risico. De op de zitting door eiseres toegelichte persoonlijke omstandigheden die verband houden met haar relatie zijn geen reden om op grond van bijzondere omstandigheden af te zien van de intrekking. Daarbij komt dat eiseres in het kader van haar relatie een andere verblijfsvergunning kan aanvragen.
5. Verder is het besluit van verweerder om de verblijfsvergunning in te trekken ook niet onevenredig. De voorzieningenrechter begrijpt dat het vervelend is voor eiseres dat zij nu naar India terug moet keren en dat zij kosten moet maken, maar dat maakt niet dat het besluit van verweerder onevenredig is. Ook de aangedragen persoonlijke omstandigheden die verband houden met haar relatie maken de intrekking niet onevenredig.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022 door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang gelezen met artikel 19 van de Vw.
2.Op artikel 21, zesde lid, van de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
3.In de artikelen 3.89a en 3.91a van het Vb.