ECLI:NL:RBDHA:2022:10931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visum kort verblijf ten behoeve van familiebezoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een visum voor kort verblijf had aangevraagd om de bruiloft van haar neef bij te wonen. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf kon onderbouwen. Verzoekster verbleef op dat moment in Marokko en had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar visumaanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen zwaarwegend spoedeisend belang was aangetoond en het besluit van de Staatssecretaris niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat zij een familierechtelijke relatie had met de bruidegom en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag voor een visum een ruime beoordelingsmarge voor de verweerder met zich meebrengt. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2496
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek op 23 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Verzoekster verblijft op dit moment in Marokko. Zij heeft een visum gevraagd met als doel familiebezoek. Zij stelt de bruiloft van haar neef [A] (bruidegom) op
5 maart 2022 te willen bijwonen. Verzoekster stelt te willen verblijven bij haar nicht [B] (referente).
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen om twee redenen. Ten eerste omdat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Ten tweede omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat verzoekster de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Ook heeft zij onvoldoende economische en sociale binding met Marokko, waardoor gevreesd wordt dat verzoekster in Nederland zal blijven.
4. De verzochte voorziening mist een voorlopig karakter, omdat toewijzing als uitkomst heeft dat verzoekster Nederland mag inreizen. Dit is ook wat verweerder in het kader van de visumprocedure moet beoordelen. Bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, komt aan verweerder een ruime beoordelingsmarge toe.1 Het verzoek kan daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking komen. Dit is alleen zo in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5. Verzoekster vindt dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf voldoende duidelijk heeft gemaakt. De bruiloft van de bruidegom zal plaatsvinden op 5 maart 2022. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster de uitnodiging voor de bruiloft en een overeenkomst inzake de catering voor de bruiloft overgelegd. Verzoekster voert aan dat de bruidegom haar neef is en referente haar nicht. De bruidegom en referente zijn de kinderen van [C] , die weer de broer is van [D] , de vader van verzoekster. Ter onderbouwing van de familiebanden heeft verzoekster identiteitskaarten overgelegd van de bruidegom, referente en van haarzelf. Verder heeft zij geboorteaktes overgelegd van [C] en van haarzelf.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat verzoekster het doel en de omstandigheden van haar verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruiloft van de bruidegom zal plaatsvinden op 5 maart 2022. Niettemin heeft verweerder verzoekster mogen tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond dat zij een familierechtelijke relatie met hem en met referente heeft. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt immers alleen dat de bruidegom en referente kinderen zijn van [C] en dat verzoekster een dochter is van [D] . Uit de stukken blijkt echter niet dat [C] en [D] broers zijn. Verzoekster heeft dus niet met stukken aangetoond dat zij de nicht is van de bruidegom en referente. Nu niet vaststaat dat het doel van verzoekster is om de bruiloft van haar neef bij te wonen, is er op dit moment naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang.
7. Verzoekster vindt verder dat er geen redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Verzoekster woont in Marokko met haar moeder en broertje in één huis en heeft dus sterke sociale banden met Marokko. Verzoekster heeft ook de zorg voor haar zieke moeder. Ter onderbouwing hiervan heeft zij bij de aanvraag een verklaring overgelegd over de medische situatie van haar moeder.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt.2 Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de
1. Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Koushkaki, ECLI:EU:C:2013:862.
2 Voetnoot 1.
intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een juist
toetsingskader en heeft verweerder dit toetsingskader juist toegepast in deze zaak.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft in het primaire besluit erop gewezen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen in Marokko beschikt om zelfstandig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Verzoekster heeft dit standpunt niet betwist. Verweerder heeft verder aangevoerd dat de sociale binding van verzoekster met Marokko gering is. De voorzieningenrechter kan dit standpunt van verweerder volgen. Verzoekster is relatief jong, niet getrouwd en heeft geen kinderen in Marokko. Dit is een relevant verschil met de uitspraak (van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2018, AWB 18/9590) waarop verzoekster een beroep heeft gedaan. Verzoekster in die zaak liet een kind en echtgenoot achter. Verzoekster heeft verder haar stelling dat zij zorg biedt aan haar moeder niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat deze zorgtaken niet door anderen zouden kunnen worden overgenomen.
10. De voorzieningenrechter onderkent dat verzoekster, indien de bruidegom haar neef is – wat nu niet is aangetoond –, belang heeft om aanwezig te zijn op zijn bruiloft. Ook onderkent de voorzieningenrechter het belang van verweerder om illegale migratie te voorkomen. Omdat niet is gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Dat verzoekster bereid is de visumtermijn terug te brengen van 90 dagen naar 30 dagen kan haar niet baten. Het is verder aan verweerder om in de bezwaarprocedure te beoordelen of horen tot een ander besluit kan leiden.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M.P. Glerum E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.