ECLI:NL:RBDHA:2022:10942
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot Dublin-overdracht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening (Verordening (EU) Nr. 604/2013).
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn beroep in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de uiterste overdrachtsdatum naar de andere lidstaat op 9 november 2022 was vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.