ECLI:NL:RBDHA:2022:10942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening (Verordening (EU) Nr. 604/2013).

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn beroep in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de uiterste overdrachtsdatum naar de andere lidstaat op 9 november 2022 was vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19577

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoeker is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoeker dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoeker niet kan worden behandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Verzoeker heeft op 29 september 2022 een verzoek voorlopige voorziening ingediend om zijn beroep in Nederland te mogen afwachten. Op 30 september 2022 is naar partijen een uitnodiging voor de zitting van 18 november 2022 verstuurd. Verweerder heeft op 5 oktober 2022 een bericht verstuurd, waaruit blijkt dat de uiterste overdrachtsdatum vaststaat op 9 november 2022. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat het beroep op korte termijn op zitting zal worden behandeld en de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt gestuit.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker de behandeling van zijn beroep (zaak met nummer NL22.19576) in Nederland mag afwachten;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 759,- (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.