ECLI:NL:RBDHA:2022:11011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft op 4 december 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland, na te zijn aangekomen vanuit Frankrijk. Hij stelt dat hij vreest voor vervolging in Algerije vanwege zijn weigering om militaire dienst te vervullen en vanwege bedreigingen door de broers van zijn ex-vriendin. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij consistent is in zijn verklaringen en dat er een reëel risico bestaat op vervolging bij terugkeer naar Algerije.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat eiser inconsistenties vertoont in zijn verklaringen over de militaire dienstplicht en de bedreigingen door de broers van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1484
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Akkaya), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser is naar eigen zeggen begin december 2021 vanuit Frankrijk aangekomen in Nederland en heeft op 4 december 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij is opgeroepen voor de militaire dienst, maar dat hij deze niet wenst te vervullen. Eiser heeft verder verklaard dat hij een relatie had met een meisje en hij met haar bij haar thuis is betrapt door haar broers, waarna eiser is geslagen en mishandeld. Deze broers hebben later gehoord dat eiser vaker bij haar langskwam, waarna zij eiser hebben bedreigd met de
dood. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser problemen te zullen ondervinden vanwege het weigeren van het vervullen van de dienstplicht en vreest hij voor de broers van zijn ex- vriendin.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat
volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, de door eiser gestelde oproep voor de militaire dienst en de door eiser gestelde relatie en de daaruit voortvloeiende problemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
3. Eiser voert in beroep als eerste aan dat al hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Hij voert verder aan dat hij het niet eens is met verweerder dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de problemen met betrekking tot zijn dienstplicht. Het is aannemelijk dat hij voor de dienstplicht is opgeroepen en het staat vast dat hij zijn dienstplicht niet heeft vervuld. Er bestaat daarom bij terugkeer naar Algerije een reële kans dat hij zal worden opgepakt door de Algerijnse autoriteiten en in een militaire gevangenis terecht zal komen, aangezien dienstplichtweigering of desertie formeel en wettelijk strafbaar is in Algerije. Eiser voert verder aan dat hij het niet eens is met verweerder dat zijn relaas over de problemen met de broers van zijn ex-vriendin ongeloofwaardig is. Hij is in de zienswijze voldoende ingegaan op de stellingen van verweerder in het voornemen. Eiser heeft toegelicht waarom hij verschillend heeft verklaard over de personalia van zijn ex-vriendin; hij wilde niet dat zij betrokken zou raken bij zijn asielaanvraag. Ook heeft eiser een verklaring gegeven over de start van de relatie; ze hebben elkaar in 2012 leren kennen en in 2015 kregen zij een serieuze relatie. Verder heeft eiser voldoende duidelijk verklaard over de mishandeling door de broers van zijn ex-vriendin. Gelet op wat er tussen zijn ex-vriendin en haar broers is voorgevallen, heeft eiser hier geen aangifte van gedaan bij de Algerijnse autoriteiten uit vrees voor bestraffing. Eiser had dus geen mogelijkheid om de hulp van de Algerijnse autoriteiten in te roepen. Eiser vreest daarom bij terugkeer naar Algerije voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Geloofwaardigheidsbeoordeling
4. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden blijft bij de gronden in de zienswijze, gaat de rechtbank hieraan in het navolgende voorbij. Het is aan eiser om in de gronden van beroep aan te geven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit als reactie op de zienswijze tekort is geschoten. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Oproep(en) militaire dienst
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft meegewogen dat eiser onduidelijk en wisselend heeft verklaard over of en wanneer hij de oproepen voor de militaire dienstplicht heeft ontvangen. Zo weet eiser het exacte moment wanneer hij de eerste oproep heeft ontvangen niet en weet hij ook niet waar de betreffende brief is. En zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij drie oproepen zou hebben ontvangen, terwijl hij op een ander moment juist heeft verklaard dat hij niet gezegd zou hebben dat hij een tweede en derde oproep zou hebben ontvangen. Verweerder heeft hierbij mee kunnen wegen dat de oproepen zien op een belangrijk onderdeel van het asielrelaas van eiser, en dat daarom van hem mag worden verwacht dat hij hier meer en
duidelijker over kon verklaren. Daarnaast heeft eiser niet gereageerd op de door verweerder geconstateerde inconsistenties in zijn verklaringen over de dienstplicht en de oproepen die hij zou hebben ontvangen, ten opzichte van hetgeen hierover bekend is uit de openbare bronnen. Eiser heeft bijvoorbeeld verklaard dat nadat eiser achttien was geworden hij door zijn vader werd opgebeld met de mededeling dat hij is opgeroepen voor de militaire dienst, terwijl uit het algemeen ambtsbericht van Algerije volgt dat een man nadat hij achttien is geworden zich eerst dient te melden bij de plaatselijke autoriteiten, waarna een medische keuring volgt. Als geen afkeuring of dispensatie volgt, volgt pas de oproep voor de dienstplicht, die pas geldt als de betreffende persoon negentien is geworden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde oproep voor militaire dienst ongeloofwaardig heeft bevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Relatie en problemen met broers ex-partner
6. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde relatie en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft weliswaar in de zienswijze een uitleg gegeven over waarom hij verschillend heeft verklaard over de personalia van zijn ex-partner en wanneer hij een serieuze relatie kreeg met haar, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder deze uitleg onvoldoende heeft kunnen vinden. Van eiser mag worden verwacht dat hij consistent is in zijn verklaringen ten aanzien van de persoonlijke gegevens van zijn ex-vriendin. Daarnaast heeft hij nog steeds niet duidelijk en meer gedetailleerd verklaard hoe de relatie zou zijn ontstaan. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de problemen die uit de relatie zijn ontstaan. Zo heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat eiser slechts de naam van één van de broers weet, terwijl eiser wel heeft gesteld langdurig een relatie te hebben gehad met zijn ex-vriendin. Ook weet eiser de datum van het voorval met de broers niet meer. Tot slot heeft hij vaag en summier verklaard over het verloop van het incident met de broers, terwijl dit een belangrijk onderdeel van zijn asielrelaas betreft. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees voor vervolging en reëel risico op ernstige schade
7. Voor zover eiser bij terugkeer naar Algerije vreest voor problemen vanwege een toekomstige oproep voor en het dan vervolgens weigeren van het vervullen van de militaire dienstplicht, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor een reëel risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
8. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht dient om een verblijfsvergunning vanwege militaire dienstplicht te verkrijgen voldaan te worden aan het gestelde in artikel
3.36
Vreemdelingenvoorschrift, zoals uitgewerkt in paragraaf C/3.2 van de Vreemdelingencirculaire. Verweerder heeft in het bestreden besluit hierover allereerst opgemerkt dat iemand pas als dienstplichtontduiker wordt gezien als hij zich niet heeft gemeld voor de registratie en medische keuring van de militaire dienstplicht voordat hij 25 jaar oud is. Eiser heeft deze leeftijd nog niet bereikt. Daarnaast blijkt uit openbare bronnen dat er een vrijstellingsregeling is en dat het mogelijk is voor iedere Algerijnse man boven de leeftijd van 25 jaar om contact op te nemen met de Algerijnse autoriteiten om amnestie te vragen. Verder heeft verweerder mee kunnen wegen dat uit de verklaringen van eiser niet
volgt dat bij hem sprake is van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen het vervullen van de dienstplicht vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging en dat niet is gebleken dat hij tijdens het vervullen van de dienstplicht zal worden gestuurd naar zeer gevaarlijke plekken. Tot slot bestaan er geen aanwijzingen dat de Algerijnse autoriteiten dienstplichtontduikers consequent vervolgen of dat sprake is van een onevenredige of discriminatoire bestraffing of behandeling. Dit volgt niet uit de openbare bronnen en eiser heeft hiertoe geen onderbouwing overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Gelet op de hiervoor besproken tegenwerpingen heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder gelet op het voorgaande op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij valt onder één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Algerije in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
11. De aanvraag van eiser is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
03 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.