ECLI:NL:RBDHA:2022:11022
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met overdrachtstermijn en ordemaatregel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn naar Italië snel verstrijkt.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval was de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op basis van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was volgens de Dublinverordening. De voorzieningenrechter constateerde dat het beroep van verzoeker slechts zes dagen voor de uiterste overdrachtsdatum ter zitting zou worden behandeld, waardoor de uitkomst van het beroep niet voor het verstrijken van de overdrachtstermijn bekendgemaakt kon worden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.