ECLI:NL:RBDHA:2022:11055
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake opvang asielzoeker in het kader van de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2022 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.S. Sewdajal, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit werd genomen op 20 augustus 2021 en het bezwaar van verzoeker werd ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 8 februari 2022.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft besloten om een ordemaatregel op te leggen aan de staatssecretaris, waarbij deze wordt opgedragen om aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te instrueren om verzoeker opvang te bieden totdat er een uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Tevens is vastgesteld dat verzoeker geen verblijfsrecht meer heeft en dat het recht op opvang eindigt, wat aanleiding gaf tot het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft zich niet verzet tegen de ordemaatregel, wat de voorzieningenrechter heeft doen besluiten om het verzoek toe te wijzen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.P. Stehouwer, en is op dezelfde dag aan de partijen verzonden.