ECLI:NL:RBDHA:2022:11073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze zaak. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij het verzoek om schadevergoeding ook werd afgewezen. De eiser had tegen het besluit van 5 oktober 2022 beroep ingesteld, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 oktober 2022, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordeningen en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft verschillende zware en lichte gronden overwogen die door de verweerder waren aangevoerd, waaronder het niet op voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat het beroep van de eiser ongegrond was.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4b laten vallen.
4. Eiser betwist de alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware gronden 3a, 3d en 3f stelt eiser dat deze gronden niet op hem van toepassing kunnen zijn, omdat hij asiel heeft aangevraagd. Uit de motivering in de maatregel blijkt verder niet dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht, zodat de zware grond 3b niet van toepassing is. De lichte grond 4a heeft geen zelfstandige betekenis en is in essentie hetzelfde als de zware grond 3a. Ten aanzien van de lichte grond 4c stelt eiser te verblijven in het COa. [4] Er is in de maatregel niet gemotiveerd waarom het ontbreken van een woonruimte leidt tot onttrekkingsgevaar.
5. Hoewel eiser stelt een asielaanvraag te hebben gedaan, bevindt zich in het dossier geen asielaanvraag van eiser. Dat eiser een asielaanvraag zou hebben ingediend laat onverlet dat niet in geschil is dat eiser vanuit Marokko de Europese Unie, alsook Nederland, is ingereisd zonder een geldig reisdocument en geldig visum. Daarmee is sprake van het niet op voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist.
Eiser is aangetroffen als inklimmer op een haventerrein met als doel uitreizen naar het Verenigd Koninkrijk. Daardoor heeft hij zich onttrokken aan het toezicht en is de zware grond 3b ook feitelijk juist. Nu eiser niet beschikt over enig reisdocument en niet is gebleken van enige activiteiten van zijn kant om aan reisdocumenten te komen is de zware grond 3d feitelijk juist. Hetzelfde geldt voor de zware grond 3f. Eiser heeft verklaard zijn paspoort in Turkije te hebben achtergelaten, omdat hij in aanmerking wilde komen voor asiel. Eiser heeft er bewust voor gekozen om zijn paspoort achter te laten en heeft hiervoor een actieve handeling verricht. Zware grond 3f is dan ook feitelijk juist.
6. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.