ECLI:NL:RBDHA:2022:11132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16934
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.16935, op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum]. Eiser heeft op 23 mei 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw1, omdat eiser in Duitsland internationale bescherming in de vorm van subsidiaire bescherming geniet. Tevens is eiser opgedragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Duitsland te begeven.
3. Eiser stelt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van de onderzoeks- en vergewisplicht had verweerder bij de Duitse autoriteiten moeten informeren of eiser in Duitsland nog steeds subsidiaire bescherming geniet en of hij zijn verblijfsrecht eventueel kan verlengen, hernieuwen of opnieuw kan
1. Vreemdelingenwet 2000.
verkrijgen. Uit de brief van 30 juni 2022 blijkt immers niet met ingang van welke datum en voor welke duur hem deze bescherming is verleend. Tot slot kan eiser zich niet onmiddellijk op eigen gelegenheid naar Duitsland begeven, omdat hij geen geld heeft om een openbaar vervoersticket naar Duitsland te kunnen betalen en hij niet beschikt over een reisdocument. Daarnaast staat niet vast dat de Duitse autoriteiten eiser weer tot Duitsland zullen toelaten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling2 mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat.3 Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het verkrijgen van de informatie beperkt is. Voorts dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien het resultaat uit het onderzoek onvoldoende recent is, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. Verder volgt uit artikel 19, eerste en vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn4, alsmede uit vaste
rechtspraak van de Afdeling5 dat een internationale beschermingsstatus eindigt doordat de lidstaat (die de status heeft verleend) die status intrekt of beëindigt dan wel verlenging daarvan weigert, en dat een beslissing tot intrekking, beëindiging of niet-verlenging van de internationale beschermingsstatus steeds wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling.
5. In dit geval hebben de Duitse autoriteiten op 30 juni 2022 uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij eiser internationale bescherming hebben verleend en dat om die reden de Dublinverordening6 niet van toepassing is. Noch in deze berichtgeving, noch op andere wijze hebben de Duitse autoriteiten kenbaar gemaakt dat de verblijfsstatus van eiser is ingetrokken of beëindigd. Integendeel, in het dossier bevindt zich ook een brief aan verweerder van 4 juli 2022 van het
Bundespoliziepräsidium, waarin uitdrukkelijk wordt ingestemd met de wedertoelating van eiser tot het grondgebied van Duitsland. Daarnaast heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop zouden kunnen wijzen dat de aan hem verleende internationale beschermingsstatus ten tijde van het bestreden besluit was ingetrokken of beëindigd.7 Gezien het beperkte tijdsverloop sinds de hiervoor genoemde brieven van respectievelijk 30 juni 2022 en 4 juli 2022 mocht verweerder ervan uitgaan dat eisers internationale beschermingsstatus niet door de Duitse autoriteiten was ingetrokken of beëindigd en dus nog voortduurt. Gelet hierop treft ook eisers stelling dat onvoldoende vaststaat dat hij weer tot Duitsland zal worden toegelaten geen doel.
6. Nu ervan uit mag worden gegaan dat eiser in Duitsland internationale bescherming heeft, geniet hij in beginsel dezelfde rechten als Duitse ingezetenen. Daarom mag van hem worden verwacht dat hij zelf inspanningen verricht om zijn rechten als statushouder te effectueren en dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de (hogere) Duitse
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3 Bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
4 Richtlijn 2011/95/EU.
5 Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
6 Verordening (EU) nr. 604/2013.
7 Artikel 45, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser die mogelijkheid niet heeft, dan wel dat klagen op voorhand zinloos moet worden geacht.
7. Gelet op het bepaalde in artikel 62a, derde lid, van de Vw heeft verweerder eiser terecht opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Duitsland te begeven. Het feit dat eiser daar geen geld voor heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Voor praktische problemen met betrekking tot terugkeer kan eiser, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
8. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR22833106

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.