Overwegingen
1. Eiser is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en heeft een verzoek om naturalisatie ingediend. Ter onderbouwing heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- Nigeriaans paspoort, afgegeven op 12 juni 2013 en geldig tot 11 juni 2018.
- Nigeriaans paspoort, afgegeven op 25 oktober 2019 en geldig tot 24 oktober 2024.
- Verklaring van de National Population Commission (NPC) “Attestation of Birth”, afgegeven op 12 april 2016.
- Leeftijdsverklaring “Declaration of Age”, afgegeven op 12 april 2016.
- Verklaring van de Nigeriaanse ambassade van 7 oktober 2020 betreffende het meest recent afgegeven paspoort.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het meest recente paspoort van eiser, afgegeven op 25 oktober 2019, is verkregen op basis van de juiste documenten. Hierdoor kan de identiteit en nationaliteit van eiser niet met zekerheid worden vastgesteld. Eiser heeft verklaard dat het meest recente paspoort is afgegeven op basis van zijn eerder verkregen paspoort, afgegeven op 12 juni 2013, welke weer is afgegeven op basis van het paspoort dat is afgegeven op 18 oktober 2007. In een eerdere procedure heeft eiser een leeftijdsverklaring overgelegd die is afgegeven op 10 september 2007. Volgens het Algemeen Ambtsbericht van 13 december 2002 kan deze leeftijdsverklaring, enkel samen met een NPC-verklaring, dienen als een geboortebewijs.Omdat eiser geen NPC-verklaring heeft overgelegd, kan het paspoort afgegeven op 18 oktober 2007 niet zijn afgegeven op grond van een juist en volledig geboortebewijs en heeft er geen deugdelijke identificatie plaatsgevonden bij afgifte van het paspoort. Daarnaast volgt uit de ambtsberichten van oktober 2015, juni 2018 en maart 2021 dat de leeftijdsverklaring moet zijn afgegeven door het hooggerechtshof van de deelstaat waar de betrokken persoon is geboren. De verklaring van eiser is in Edo State afgegeven, echter is eiser geboren in [dorp] in Ekiti State. De leeftijdsverklaring is daarom niet afgegeven door het bevoegde orgaan.
Aan de “Certificate of Registration of Birth”, afgegeven door de Emure lokale overheid van 18 september 2007, wordt geen waarde gehecht. Gelet op de ambtsberichten betreft dit immers een ongeldige geboorteakte, omdat sinds 31 oktober 1995 geldt dat geen enkele lokale overheid de bevoegdheid meer heeft om geboorten en overlijden te registreren.
Daarnaast zijn de verkregen NPC-verklaringen niet juist verkregen. Onduidelijk is welke onderliggende stukken ter verkrijging hiervan zijn overgelegd. Uit het Algemeen Ambtsbericht van Nigeria van juni 2018 blijkt dat voor het verkrijgen van een NPC-verklaring een geboortecertificaat van het ziekenhuis overgelegd dient te worden. Eiser is niet in het bezit van een geboortecertificaat terwijl gezien de inhoud van de leeftijdsverklaring er wel een moet zijn geweest. Het feit dat de paspoorten afgegeven in juni 2013 en oktober 2019 positief zijn beoordeeld door Bureau Documenten, verandert de conclusie niet, omdat het onderzoek geen oordeel geeft over de juistheid van de inhoud van de documenten en de verkrijgingswijze. Er is geen mogelijkheid om met toepassing van de hardheidsclausule van de voorwaarden van artikel 7 van het RWN af te wijken.
3. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en verweerder is dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan verweerder om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit al bekend was met documenten die eiser in eerdere procedures had overgelegd. De handelswijze van verweerder, waarbij pas in de bezwaarfase op deze documenten wordt teruggekomen, is onzorgvuldig en in strijd met de beginselen van rechtszekerheid en fair play. Daarnaast werpt verweerder eiser een nieuw punt tegen over zijn leeftijdsverklaring afgegeven op 12 april 2016. Het tegenwerpen van een nieuw argument zonder eiser in de gelegenheid te stellen daarop een zienswijze te geven, is in strijd met het beginsel van
reformatio in peius, althans in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging plaats. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het meest recente paspoort van eiser is afgegeven op basis van de juiste documenten. In de bezwaarfase heeft een hoorzitting plaatsgevonden en is eiser vervolgens de mogelijkheid geboden om op enkele vragen schriftelijk te reageren, nadat verweerder documenten uit een eerdere procedure had aangehaald. Verweerder heeft vervolgens nieuwe argumenten aan dezelfde afwijzingsgrond ten grondslag gelegd. De rechtbank beschouwt dit als het resultaat van de volledige heroverweging en deze handelswijze leidt dan ook niet tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond faalt.
6. Verder voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de leeftijdsverklaring van 12 april 2016 onbevoegd is afgegeven. Uit de door verweerder aangehaalde ambtsberichten blijkt immers niet of een leeftijdsverklaring afgegeven door het hooggerechtshof van een andere staat dan die waar eiser geboren is, onbevoegd is afgegeven. Dit is temeer het geval nu Bureau Documenten niet heeft geconcludeerd dat het document onbevoegd is afgegeven. Daarnaast stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de NPC-verklaringen niet juist zijn verkregen, omdat een geboortecertificaat van het ziekenhuis ontbreekt. Uit het Algemeen Ambtsbericht van juni 2018 blijkt immers niet welke procedure geldt wanneer de betrokken persoon niet in het ziekenhuis is geboren of wanneer een door het ziekenhuis afgegeven geboortebewijs verloren is gegaan. Eiser verwijst hiervoor naar de overgelegde informatie van de ‘Immigration and Refugee Board of Canada’ van oktober 2020 en van augustus 2011. Verder heeft verweerder ten onrechte geen waarde gehecht aan de leeftijdsverklaring van 10 september 2007. Dat zich geen NPC-verklaring in het dossier bevindt, betekent immers niet dat deze verklaring er niet is geweest en niet ten grondslag heeft gelegen aan het paspoort van eiser. Eiser heeft in beroep een NPC-verklaring van 26 augustus 2021 samen met een verklaring onder ede afgelegd door eiser ten overstaan van het hooggerechtshof te Lagos overgelegd. Hierin wordt bevestigd dat de NPC-verklaring van 12 april 2016 geldig is, omdat de NPC het enige bevoegde orgaan is tot registraties van geboorte.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de leeftijdsverklaring van 12 april 2016 onbevoegd is afgegeven, omdat deze niet is opgemaakt door het hooggerechtshof van de staat waar eiser is geboren. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar het Algemeen Ambtsbericht van 2002 en de daaropvolgende ambtsberichten uit 2015, 2018 en 2021. Het Algemeen Ambtsbericht van 2015 was ten tijde van afgifte van de leeftijdsverklaring het meest recent. Daaruit volgt dat volwassenen die een geboorteakte willen, deze bij de rechtbank kunnen aanvragen. Met de rechterlijke verklaring dient men vervolgens naar de NPC te gaan. Hieruit volgt niet dat de leeftijdsverklaring moet zijn opgemaakt door het hooggerechtshof van de staat waarin de aanvrager geboren is. Uit het ambtsbericht van 2018 volgt dit wel, maar daarin wordt verwezen naar het Vaststellingsbesluit algemene ambtsberichten inzake legalisatie en verificatie documenten uit Ghana, India en Nigeria uit 2002 (Vastellingsbesluit). Het is echter onvoldoende gebleken dat verweerder zijn conclusie daarop kan baseren, aangezien het besluit sinds september 2004 niet langer geldend is. Dit levert een motiveringsgebrek op. Het beroep slaagt op dit punt. De rechtbank zal hierna verder onderzoeken wat de gevolgen hiervan zijn.
8. De rechtbank volgt verweerder wel in het standpunt dat aan de NPC-verklaring van 12 april 2016 niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan wenst te zien. Uit de ambtsberichten volgt dat een NPC-verklaring wordt afgegeven op basis van een geboortecertificaat van het ziekenhuis waarin de aanvrager is geboren. Eiser heeft dit niet overgelegd en heeft onder verwijzing naar de rapporten van de ‘Immigration and Refugee Board of Canada’ geen helderheid verschaft over hoe hij zonder geboortecertificaat een NPC-verklaring heeft kunnen verkrijgen. De bewijslast ligt bij eiser en de stelling dat hij niet weet of hij in een ziekenhuis is geboren, is onvoldoende om aan te nemen dat de NPC-verklaring op de juiste manier is verkregen. Temeer nu uit het certificaat van geboorteregistratie “Certificate of Registration of Birth” van 18 september 2007 blijkt dat eiser wel op een kraamafdeling is geboren. Hoewel partijen het erover eens zijn dat aan dat certificaat geen waarde toekomt, heeft eiser tevens bij brief van 22 november 2020 zelf verklaard dat het paspoort is afgegeven op basis van een gelegaliseerde geboorteakte. Dat dit per ongeluk is opgeschreven zoals ter zitting is gesteld, is onvoldoende. Het voorgaande leidt tot verwarring over hoe eiser het document heeft verkregen en dat heeft verweerder terecht aan eiser mogen tegenwerpen.
9. Ten aanzien van de leeftijdsverklaring, afgegeven op 10 september 2007, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het document geen waarde wordt gehecht, omdat het niet is vergezeld met een NPC-verklaring. Verweerder heeft onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van december 2002 voldoende gemotiveerd dat een leeftijdsverklaring gepaard gaat met een NPC-verklaring om als geboortebewijs te dienen. De in bezwaar overgelegde pagina van de van de Nigeria Immigration Service ten tijde van de paspoortaanvraag van eiser in 2007, kan hem niet baten reeds om de reden dat eiser de volgens de pagina benodigde andere documenten niet heeft ingebracht in de procedure. Verweerder heeft daarom aan eiser mogen tegenwerpen dat de NPC-verklaring, die nodig was ter verkrijging van zijn paspoort, zich niet in het dossier bevindt.
10. Over de in beroep overgelegde documenten overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt in het verweerschrift dat de documenten, gelet op de ex-tunc toetsing van het bestreden besluit, buiten beschouwing dienen te blijven. De documenten vormen immers een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Aan de NPC-verklaring van 26 augustus 2021 wordt echter geen waarde toegekend, omdat niet blijkt op basis van welke documenten de verklaring is verkregen en er nog geen duidelijkheid is verschaft over het geboortecertificaat van eiser. Daarnaast werpt het overgelegde “Sworn Affidavit of facts” van 13 augustus 2021 geen ander licht op de vraag of er een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden bij de afgifte van het paspoort van eiser.
11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit gelet op hetgeen overwogen onder rechtsoverweging 7. Het bestreden besluit is op dat punt onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het beroep voor het overige ongegrond is en eiser door het gebrek niet in zijn belangen wordt geschaad, bepaalt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dit omdat uit het voorgaande volgt dat wat voor het overige is overgelegd in deze procedure niet voldoende is om vast te stellen dat het identificatieproces van eiser bij afgifte van zijn paspoort(en) op de juiste manier heeft plaatsgevonden.
12. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
13. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.