ECLI:NL:RBDHA:2022:11148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/6542 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor erfafscheiding in beschermd stadsgezicht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 maart 2022, wordt het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat een omgevingsvergunning voor het veranderen van de erfafscheiding van een perceel heeft geweigerd, niet deugdelijk gemotiveerd bevonden. Eiseres, eigenaar van het perceel, had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, maar het college weigerde deze op basis van het advies van de Welstands- en Monumentencommissie. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet zonder nadere motivering het advies van de welstandscommissie ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie in haar advies niet heeft aangetoond dat de aanvraag in lijn is met de welstandsnota en dat er geen ander deskundig advies is overgelegd door eiseres. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een nadere motivering te geven over de juistheid van het welstandsadvies en de beoordeling daarvan. De rechtbank bepaalt dat verweerder dit binnen vier weken moet doen en dat eiseres daarna de gelegenheid krijgt om te reageren. Tot die tijd houdt de rechtbank verdere beslissingen aan, inclusief die over proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6542

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Fleers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: C. Kross).

Procesverloop

In het besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de erfafscheiding van het perceel aan de [adres] [huisnummer] door het vervangen van het hek staande op de erfafscheiding.
In het besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is met haar vader verschenen en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [adres] [huisnummer] (het perceel). Op 17 november 2019 heeft eiseres een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen van de erfafscheiding aan de voorkant van het perceel. De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag geweigerd met toepassing van artikel 2.10, eerste lid en sub d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft hierbij het advies van de Welstands- en Monumentencommissie (de welstandscommissie) van 18 december 2019 overgenomen. In dit advies is vermeld dat in de directe omgeving van het perceel de terreinafscheidingen alle bestaan uit lage gemetselde plinten met daarboven groen. Er komen gemetselde penanten voor, maar altijd laag. Een combinatie van hoge gemetselde penanten met hoge hekwerken komt in de directe omgeving niet voor. De bestaande situatie lijkt uit een lage gemetselde plint met een haag te bestaan. Er is dus geen sprake van het ‘slechts’ ophogen van de bestaande erfafscheiding, maar van een geheel nieuwe situatie. Het voorliggend voorstel breekt naar de mening van de welstandscommissie te veel met wat in de directe omgeving gangbaar is. Volgens de welstandscommissie is het voorstel dan ook een aantasting van het gevelbeeld en de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.
2.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Statenkwartier’ (het bestemmingsplan). Het perceel heeft – voor zover van belang – de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
Artikel 25.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan luidt:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 26, mede bestemd voor:
a. behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd stadsgezicht 's-Gravenhage, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit van 26 juli 1996 met de bijbehorende toelichting, als opgenomen in de bijlagen 6, 7 en 8 bij de regels van dit plan;”.
Artikel 25.2, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan luidt:
“Voor het bouwen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' als bedoeld in artikel 25.1 gelden de volgende regels:
(…)
c. indien het bouwen betrekking heeft op de uiterlijke verschijningsvorm van een bouwwerk dient voorafgaande aan het bouwen over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in voornoemd aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop, advies te worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9 van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundige op het gebied van de Monumentenzorg;”.
2.2
De Welstandsnota Den Haag (de welstandsnota) bevat algemene, objectspecifieke en gebiedsspecifieke criteria. De algemene criteria zijn opgenomen in paragraaf 2.1 van de Welstandsnota en gelden voor alle bouwwerken. Op grond van de algemene criteria dient een bouwwerk samenhang te vertonen op alle schaalniveaus: in materialen kleuren en detaillering, in geleding en verhouding, in volumeopbouw en schaal, en in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan. Indien er sprake is van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht, geldt tevens dat het bouwwerk leidt tot behoud of versterking van de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden daarvan. In paragraaf 2.2 van de Welstandsnota zijn de objectspecifieke criteria opgenomen, waarin de algemene criteria zijn uitgewerkt tot gedetailleerde richtlijnen voor de meest voorkomende soorten bouwwerken. Voor het object “erf- of perceelscheiding” is – voor zover van belang – vermeld dat het uiterlijk van een nieuwe of vervangende erf- of perceelscheiding (vormgeving, materialen, detaillering en kleurstelling) moet passen in de omgeving. Afhankelijk van de architectuurstijl in de omgeving is een erf- of perceelscheiding ofwel een integraal onderdeel van de architectuur of een op zichzelf staand onderdeel van de inrichting van het erf. De gebiedsspecifieke criteria zijn opgenomen in paragraaf 2.3 van de Welstandsnota en zijn alleen van toepassing op het strandgebied.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften. In dit advies is vermeld dat de Adviescommissie bezwaarschriften in het advies van de welstandscommissie niet leest dat de aanvraag in lijn zou zijn met de welstandsnota. In de welstandnota komen geen criteria voor met betrekking tot afmetingen, vormgeving en materiaal, maar wel het criterium dat het project zich moet verhouden tot de naaste omgeving. Bij de toetsing van de omgeving kunnen afmetingen en vormgeving wel een rol spelen, zoals hier blijkbaar het geval is. Voorts is in het advies vermeld dat eiseres tegenover het advies van de welstandscommissie geen andersluidend advies van een deskundige heeft overgelegd. Met name de stelling dat in de [adres] geen sprake is van een architectonisch dan wel stedenbouwkundig ensemble, wordt niet met een advies van een deskundige ondersteund.
4. Volgens eiseres is de conclusie van de welstandscommissie aantoonbaar niet juist. Van samenhang bij de vormgeving van erfafscheidingen is in de directe omgeving nauwelijks sprake. Er is eerder sprake van eenheid in verscheidenheid. Eiseres verwijst hierbij naar het tegenadvies van Bullhorst Architecten Stedenbouwers met fotoreportage van oktober 2020. Met betrekking tot de fotoreportage betoogt eiseres dat alle percelen in de fotoreportage zich bevinden binnen een afstand tot maximaal 400 meter van het perceel van eiseres. Deze percelen zijn onderdeel van dezelfde straat, dezelfde wijk en hetzelfde beschermde stads- en dorpsgezicht. Uit niets blijkt waarom deze percelen niet betrokken kunnen worden bij de beoordeling van wat gangbaar is in de directe omgeving. In het tegenadvies is vervolgens vermeld dat uit de fotoreportage blijkt dat de opmerking van de welstandscommissie dat in de directe omgeving van de villa de terreinafscheidingen bestaan uit lage gemetselde plinten met daarboven groen, berust op een verkeerde waarneming. Daarnaast is in het advies vermeld dat de welstandscommissie alleen over de hoogtes opmerkingen heeft gemaakt en niet over vormgeving, materiaal, detaillering en kleur: belangrijke kenmerken van de architectuur die welstand dient te bewaken.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Bullhorst Architecten Stedenbouwers niet is aan te merken als een onpartijdige deskundige omdat de bouwtekeningen die bij de aanvraag zijn gevoegd zijn opgesteld door Bullhorst Architecten Stedenbouwers en de heer R. Bullhorst (Bullhorst) eiseres heeft bijgestaan tijdens de aanvraagprocedure, bij het collegiaal overleg met de welstandscommissie en tijdens de bezwaarprocedure. In die hoedanigheid heeft hij belang bij de uitkomst van het geschil. Het tegenadvies geeft verweerder daarom geen aanleiding om het standpunt omtrent het advies van de welstandscommissie te wijzigen.
6. Op de zitting heeft eiseres betwist dat er een collegiaal overleg heeft plaatsgevonden met Bullhorst. Uit de stukken blijkt echter dat die stelling van eiseres niet houdbaar is. In de brief van eiseres aan verweerder van 26 februari 2020 is namelijk het volgende vermeld, en de rechtbank citeert:
“Na aanleiding van deze correspondentie hebben we een architect gevraagd om ons te adviseren over een vervolg. Dat heeft geleid tot een collegiaal overleg met de Welstands-en Monumentencommissie op 12 februari, waarbij de architect Rainer Bullhorst een uitvoerige fotoreportage van de locatie, te weten de panden en erfafscheiding van de oneven zijde heeft toegelicht.”
De rechtbank gaat er daarom van uit dat er een collegiaal overleg heeft plaatsgevonden waar Bullhorst bij aanwezig was.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder niet is gebonden aan een welstandsadvies en dat de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt. Ondanks dat mag verweerder op het welstandsadvies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als verweerder een welstandsadvies overneemt, behoeft dit in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
8. De rechtbank overweegt verder dat Bullhorst, in zijn hoedanigheid van architect, eiseres tijdens het collegiaal overleg en tijdens de bezwaarprocedure heeft geadviseerd en bijgestaan en in die hoedanigheid het tegenadvies heeft opgesteld. Bullhorst is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als een deskundig te achten persoon te beschouwen, zoals bedoeld in rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] terwijl ook het bureau waaraan Bullhorst is verbonden, Bullhorst Architecten Stedenbouwers, een deskundige instantie is. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom Bullhorst in deze procedure niet gekwalificeerd kan worden als ‘een andere deskundig te achten persoon of instantie’.
Verweerder stelt zich in deze procedure evenwel op het standpunt dat Bullhorst niet onpartijdig is en dat zijn tegenadvies daarom geen aanleiding geeft om verweerders standpunt te wijzigen. De rechtbank leest in de rechtspraak van de Afdeling echter niet het vereiste dat de ‘deskundig te achten persoon of instantie’ tevens onpartijdig moet zijn. In de uitspraken van de Afdeling waar verweerder naar verwijst, ziet de rechtbank ook geen enkele onderbouwing van het standpunt van verweerder. [3] Hierbij merkt de rechtbank op dat de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2002 ziet op een geheel andere situatie dan waarvan in de nu voorliggende zaak sprake is. De Afdeling achtte in die uitspraak juist dat de rechtbank had geoordeeld dat er geen andersluidend gekwalificeerd tegenadvies was overgelegd. In het woord ‘gekwalificeerd’ is niet het vereiste van onpartijdigheid te lezen. In de door verweerder aangehaalde uitspraak van 24 december 2019 gaat de Afdeling in het geheel niet in op de vereisten die aan een tegenadvies moeten worden gesteld, anders dan dat zij de standaardvereisten die voor dergelijke tegenadviezen gelden, herhaalt.
Daarbij komt nog dat uit het dossier ook niet blijkt dat Bullhorst het hekwerk heeft ontworpen. In het dossier bevindt zich enkel een bouwtekening van de begane grond van het perceel, waarop “Bullhorst Architecten & Stedenbouwers” is vermeld. Dit komt overeen met de verklaring van eiseres op de zitting dat de heer Bullhorst betrokken is geweest bij de aanbouw die de vorige eigenaren van het perceel hebben gerealiseerd. Op de bouwtekening van de erfafscheiding ziet de rechtbank geen architectenbureau vermeld staan.
9. Gelet op het voorgaande had verweerder dan ook niet zonder nadere motivering het advies van de welstandscommissie ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Om proceseconomische redenen en met het oog op een spoedige en definitieve beslechting van het geschil, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a van de Awb (de zogeheten ‘bestuurlijke lus’) verweerder in de gelegenheid stellen het in 8 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan verweerder doen door een nadere motivering en onderbouwing te geven met betrekking tot de juistheid van het welstandsadvies en verweerders beoordeling daarvan. Daarbij kan verweerder tevens nader ingaan op het begrip “omgeving” in de welstandsnota in relatie tot de “directe omgeving” waar in het welstandsadvies van wordt uitgegaan. Verweerder kan in de nadere motivering voorts de stelling van eiseres ter zitting bespreken dat de veiligheid een belangrijke rol heeft gespeeld in de uitvoering van de perceelafscheiding.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb draagt de rechtbank verweerder op haar zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank merkt daarbij op dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
11. In afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht in beroep nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:307, onder 11.2.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4449, onder 4.1.
3.De uitspraken van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4449 en van 6 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE0336.