ECLI:NL:RBDHA:2022:11151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel bijstandsverlaging op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een architect die sinds 2016 een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had een maatregel opgelegd gekregen waarbij zijn uitkering met 100% werd verlaagd voor de duur van drie maanden, omdat hij volgens verweerder zonder goede reden niet was verschenen op een sollicitatiegesprek. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij zich tijdig ziek had gemeld en dat hij aan de voorwaarden voor afmelding had voldaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de wijze van afmelden per sms door eiser niet in strijd was met de voorwaarden die door verweerder waren gesteld. Bovendien had eiser alsnog een verwijzing van zijn huisarts overgelegd, waaruit bleek dat hij wegens ziekte niet in staat was om het sollicitatiegesprek bij te wonen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de ziekmelding van eiser en dat de opgelegde maatregel derhalve niet kon standhouden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de afweging moet worden gemaakt of de maatregel moet worden ingetrokken of dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de ziekmelding. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

(gemachtigde: mr. P. Siemerink)

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser verlaagd met 100% voor de duur van drie maanden met ingang van 1 september 2020.
In het besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2022 op een hybride zitting behandeld. Eiser was fysiek aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft aanvankelijk via een videoverbinding en nadien telefonisch aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft na voltooide studies aan het HBO en de Technische Universiteit als architect gewerkt. Sinds 2016 ontvangt hij een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2
In oktober 2019 en maart 2020 is aan eiser een maatregel opgelegd omdat eiser volgens verweerder zonder goede reden niet is verschenen op afspraken gericht op arbeidsinschakeling.
1.3
Verweerder heeft eiser in de brief van 10 juli 2020 uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek op 23 juli 2020 om 10 uur voor de functie van productiemedewerker.
1.4
In de brief van 14 juli 2020 van [A], accountmanager bij verweerder, is aan eiser hierover nog het volgende meegedeeld: “[…]
Belangrijk is dat u aanwezig bent bij het gesprek. Naast de werkgever zal ik namens de gemeente aanwezig zijn bij het gesprek. Indien u verhinderd bent dient u dat aan mij persoonlijk door te geven op telefoonnummer […]. Een afmelding bij het servicecentrum wordt niet als een afmelding gezien. U bent dan zonder toestemming afwezig […]. Tevens wil ik bij een eventuele afmelding een bewijs van u ontvangen waarom u niet aanwezig kan zijn”.
1.5
Op 23 juli 2020 heeft eiser per sms om 9.36 uur aan [A] gemeld dat hij wegens ziekte (migraine) niet in staat is te komen en dat zijn huisarts hem heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. In reactie daarop heeft [A] eiser per sms verzocht om dezelfde dag nog een bewijs van de verwijzing over te leggen.
1.6
Eiser is uitgenodigd voor gesprekken op 3 en 10 augustus 2020. Hij heeft zich voor beide afspraken ziekgemeld. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waarin is vermeld dat de uitkering van eiser gedurende drie maanden is verlaagd met 100% omdat eiser op 23 juli 2020 zonder bericht niet is verschenen op het sollicitatiegesprek waarvoor hij was uitgenodigd.
1.7
Op 2 oktober 2020 heeft eiser een verwijzing van 22 juli 2020 van zijn huisarts naar het Reinier Haga MDC voor onderzoek overgelegd.
Besluitvorming
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zonder bericht niet is verschenen op het sollicitatiegesprek. Eiser heeft niet volgens de voorwaarden gehandeld zoals neergelegd in de brief van 14 juli 2020. Zo heeft eiser niet persoonlijk zijn accountmanager gebeld en heeft hij pas op 2 oktober 2020 een verwijzing overgelegd. Uit het overgelegde stuk kan bovendien niet worden opgemaakt dat eiser door lichamelijke klachten niet in staat was de gemaakte afspraak op 23 juli 2020 na te komen. Nu eiser binnen twaalf maanden voor de derde keer niet heeft meegewerkt aan een onderzoek gericht op arbeidsinschakeling, is sprake van een tweede recidive en heeft verweerder aanleiding gezien op grond van artikel 18, zevende lid, van de Pw in combinatie met artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete Den Haag (de Verordening) de bijstandsuitkering van eiser te verlagen met 100% voor de duur van drie maanden.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid van deze bepaling ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Op grond van het negende lid van dit artikel ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 2.1 van de Verordening bepaalt dat als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet nakomt, het college een maatregel oplegt van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat indien een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in lid 1, wederom de verplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Maatregel
5. Volgens eiser is de maatregel ten onrechte opgelegd. Hij stelt dat hij wel heeft voldaan aan de voorwaarden voor zijn afmelding zoals opgenomen in de brief van 14 juli 2020. In de eerste plaats heeft hij zich ziekgemeld bij de accountmanager per sms. De accountmanager heeft de ontvangst van de ziekmelding ook per sms bevestigd. Dat impliceert dat deze weg van communicatie voldoende was. Daarnaast heeft eiser ook een bewijs ingeleverd van de verwijzing naar het ziekenhuis. Verweerder had bij twijfel over het verzuim van eiser een rapporteur kunnen laten langskomen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek gedaan. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van 12 januari 2016 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder verwijt eiser dat hij zijn verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw, om gebruik te maken van door verweerder aangeboden voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling dan wel mee te werken aan onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, niet is nagekomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verwijtbaar afwezig was op 23 juli 2020, omdat hij niet aan de voorwaarden uit de (onder 1.4 bedoelde) brief van 14 juli 2020 heeft voldaan. Het verwijt ziet op zowel de wijze van afmelden als op het niet overleggen van een verwijsbrief op 23 juli 2020. Voor wat betreft de wijze van afmelden overweegt de rechtbank dat de brief van verweerder van 14 juli 2020 ruimte laat om af te melden per sms-bericht. Uit de tekst blijkt dat bij verhindering dat persoonlijk aan accountmanager [A] moet worden doorgegeven op het genoemde telefoonnummer en dat niet bij het servicecentrum mag worden afgemeld. De gebruikte formulering sluit niet uit dat dat bericht ook per sms of whatsapp naar het genoemde nummer kan worden verstuurd. Het lijkt er immers om te gaan dat bij [A] en niet bij het servicecentrum mag worden afgemeld. Bovendien heeft [A] een bericht per sms teruggestuurd, waarmee voor eiser duidelijk werd dat zijn bericht in ieder geval tijdig was ontvangen. Voor wat betreft het overleggen van een verwijsbrief, overweegt de rechtbank dat eiser alsnog aan die verplichting heeft voldaan. Dat die verwijzing - gedateerd 22 juli 2020 - pas in bezwaar is overgelegd, maakt niet dat daarmee niet meer aannemelijk kan worden gemaakt dat eiser wegens ziekte niet in staat was te verschijnen op 23 juli 2020. Indien verweerder twijfelt aan een ziekmelding, dan ligt het op de weg van verweerder daarnaar via een (arbo)arts/GGD nader onderzoek te laten verrichten. De enkele stelling dat met dit bericht onvoldoende is aangetoond dat eiser door ziekte niet in staat was te verschijnen op het gesprek op 23 juli 2020, houdt dan ook rechtens geen stand.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Wat verder is aangevoerd kan onbesproken blijven. Het bestreden besluit kan met de huidige motivering geen stand houden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient de afweging te maken of hij de maatregel wil laten vervallen, in welk geval het primaire besluit (bij een nieuw besluit) moet worden herroepen, dan wel of hij alsnog nader onderzoek wil laten verrichten door een arts naar de ziekmelding en de overgelegde verwijzing. In dat geval moet daarna opnieuw op het bezwaar worden beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak - met name onder 7 - is vermeld;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.