1.7Op 2 oktober 2020 heeft eiser een verwijzing van 22 juli 2020 van zijn huisarts naar het Reinier Haga MDC voor onderzoek overgelegd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zonder bericht niet is verschenen op het sollicitatiegesprek. Eiser heeft niet volgens de voorwaarden gehandeld zoals neergelegd in de brief van 14 juli 2020. Zo heeft eiser niet persoonlijk zijn accountmanager gebeld en heeft hij pas op 2 oktober 2020 een verwijzing overgelegd. Uit het overgelegde stuk kan bovendien niet worden opgemaakt dat eiser door lichamelijke klachten niet in staat was de gemaakte afspraak op 23 juli 2020 na te komen. Nu eiser binnen twaalf maanden voor de derde keer niet heeft meegewerkt aan een onderzoek gericht op arbeidsinschakeling, is sprake van een tweede recidive en heeft verweerder aanleiding gezien op grond van artikel 18, zevende lid, van de Pw in combinatie met artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete Den Haag (de Verordening) de bijstandsuitkering van eiser te verlagen met 100% voor de duur van drie maanden.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
4. Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid van deze bepaling ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Op grond van het negende lid van dit artikel ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 2.1 van de Verordening bepaalt dat als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet nakomt, het college een maatregel oplegt van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 2.2, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat indien een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in lid 1, wederom de verplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
5. Volgens eiser is de maatregel ten onrechte opgelegd. Hij stelt dat hij wel heeft voldaan aan de voorwaarden voor zijn afmelding zoals opgenomen in de brief van 14 juli 2020. In de eerste plaats heeft hij zich ziekgemeld bij de accountmanager per sms. De accountmanager heeft de ontvangst van de ziekmelding ook per sms bevestigd. Dat impliceert dat deze weg van communicatie voldoende was. Daarnaast heeft eiser ook een bewijs ingeleverd van de verwijzing naar het ziekenhuis. Verweerder had bij twijfel over het verzuim van eiser een rapporteur kunnen laten langskomen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek gedaan. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van 12 januari 2016 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder verwijt eiser dat hij zijn verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw, om gebruik te maken van door verweerder aangeboden voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling dan wel mee te werken aan onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, niet is nagekomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verwijtbaar afwezig was op 23 juli 2020, omdat hij niet aan de voorwaarden uit de (onder 1.4 bedoelde) brief van 14 juli 2020 heeft voldaan. Het verwijt ziet op zowel de wijze van afmelden als op het niet overleggen van een verwijsbrief op 23 juli 2020. Voor wat betreft de wijze van afmelden overweegt de rechtbank dat de brief van verweerder van 14 juli 2020 ruimte laat om af te melden per sms-bericht. Uit de tekst blijkt dat bij verhindering dat persoonlijk aan accountmanager [A] moet worden doorgegeven op het genoemde telefoonnummer en dat niet bij het servicecentrum mag worden afgemeld. De gebruikte formulering sluit niet uit dat dat bericht ook per sms of whatsapp naar het genoemde nummer kan worden verstuurd. Het lijkt er immers om te gaan dat bij [A] en niet bij het servicecentrum mag worden afgemeld. Bovendien heeft [A] een bericht per sms teruggestuurd, waarmee voor eiser duidelijk werd dat zijn bericht in ieder geval tijdig was ontvangen. Voor wat betreft het overleggen van een verwijsbrief, overweegt de rechtbank dat eiser alsnog aan die verplichting heeft voldaan. Dat die verwijzing - gedateerd 22 juli 2020 - pas in bezwaar is overgelegd, maakt niet dat daarmee niet meer aannemelijk kan worden gemaakt dat eiser wegens ziekte niet in staat was te verschijnen op 23 juli 2020. Indien verweerder twijfelt aan een ziekmelding, dan ligt het op de weg van verweerder daarnaar via een (arbo)arts/GGD nader onderzoek te laten verrichten. De enkele stelling dat met dit bericht onvoldoende is aangetoond dat eiser door ziekte niet in staat was te verschijnen op het gesprek op 23 juli 2020, houdt dan ook rechtens geen stand.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Wat verder is aangevoerd kan onbesproken blijven. Het bestreden besluit kan met de huidige motivering geen stand houden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient de afweging te maken of hij de maatregel wil laten vervallen, in welk geval het primaire besluit (bij een nieuw besluit) moet worden herroepen, dan wel of hij alsnog nader onderzoek wil laten verrichten door een arts naar de ziekmelding en de overgelegde verwijzing. In dat geval moet daarna opnieuw op het bezwaar worden beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.