ECLI:NL:RBDHA:2022:11153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/7197 en SGR 21/432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor persoonsgebonden budget op basis van onvoldoende motivering en medische advisering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in de beroepen van eiser tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen. Eiser, die kampt met psychiatrische problematiek, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding. In eerdere besluiten was hem een pgb van 210 minuten per week toegekend, maar eiser verzocht om uitbreiding van het aantal uren. Het college heeft de aanvragen afgewezen, onder verwijzing naar een advies van een indicatieadviseur, waarin werd gesteld dat 3,5 uur begeleiding per week voldoende zou zijn. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de toekenning van 3,5 uur begeleiding volstond en dat er geen medisch advies aan de afwijzing ten grondslag lag. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, o.a. omdat het college op basis van het advies van de indicatieadviseur op een zorgvuldige wijze heeft gemotiveerd dat de eerder toegekende uren niet konden worden uitgebreid. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende onderbouwde argumenten had aangedragen om aan de juistheid van het advies te twijfelen. Tevens werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eiser niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan die niet waren nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/7197 en SGR 21/432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder(gemachtigde: mr. C.B. Modderman)

Procesverloop

In het besluit van 20 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 210 minuten per week individuele begeleiding, voor de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020.
In het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
In het besluit van 9 juni 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag om een pgb met ingang van 1 juni 2020 afgewezen.
In het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit I is geregistreerd onder zaaknummer SGR 20/7197. Het beroep tegen bestreden besluit II is geregistreerd onder zaaknummer SGR 21/432.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 juli 2022 op zitting behandeld. De zoon van eiser, S. Al Masoudi, is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

SGR 20/7197
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1963, kampt met psychiatrische problematiek, waarvoor hij in het verleden behandeld is bij Centrum ‘45. Tot 1 juni 2019 ontving eiser een pgb voor 735 minuten (12,25 uur) begeleiding per week op grond van de Wmo 2015. Van dit pgb werd eiser thuis verzorgd door zijn echtgenote en hun zoons. Eiser heeft op 18 maart 2019 gevraagd om verlenging van de hulp en uitbreiding van het aantal uren.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit 210 minuten (3,5 uur) per week aan individuele begeleiding toegekend.
3. Aan dat besluit ligt een advies van 12 december 2019 van S. Mandelbaum (indicatieadviseur bij de MO-zaak) ten grondslag, waarin onder meer het volgende is vermeld:
- Geadviseerd wordt 3,5 uur per week individuele begeleiding en 4 dagdelen per week begeleiding in een groep;
- Onderzocht is of eiser in staat is alleen thuis te zijn en of hij afhankelijk is van mensen in eigen omgeving dan wel of zorg in groepsverband mogelijk is. Eiser is uitgenodigd voor een spreekuur bij de arts op 13 mei 2019, maar vanuit zijn problematiek weigerde hij te komen. Vervolgens heeft een indicatieadviseur onderzoek gedaan. Eiser is gezien, maar sprak geen Nederlands en er was geen (oog)contact met hem mogelijk. De indicatieadviseur heeft de zoon van eiser gesproken en medische informatie ingewonnen. Er zijn stukken overgelegd van behandeling vanaf 1995 door psychologen, psychiaters en de huisarts. Daaruit blijkt dat eiser van 1995-1999 is behandeld binnen de GGZ, dat hij ten tijde van het beëindigen van de behandeling naar school ging en dat hij participeerde in een vrijwilligersproject. Vanaf 2007 is er geen behandeling meer. De indicatieadviseur heeft de informatie bestudeerd en met de arts van de MO-zaak besproken.
- De zoon heeft verklaard dat eiser onvoldoende zelfredzaam is en hulp nodig heeft bij het meer uit zijn dag halen. De ontvangen hulp voor 12,25 uur werd ingezet voor hulp bij administratie/postbehandeling, innemen van medicatie, aanmoedigen tot bidden 5x per dag, onderhouden van sociale contacten, hulp bij een dagindeling en het stimuleren zijn rol als vader in te nemen. De familie vraagt om uitbreiding van het aantal uren om de familie te ontlasten en ook bijvoorbeeld een psycholoog te kunnen inschakelen. Daarbij wordt vermeld dat eiser kieskeurig is maar milder is ten opzichte van mensen die Arabisch spreken.
- De arts heeft op basis van de overgelegde medische informatie geantwoord dat de medische informatie geen aanleiding geeft aan te nemen dat eiser niet in groepsverband zou kunnen functioneren. De eerdere behandeling is er juist op gericht geweest te participeren in de samenleving, met anderen, onder meer door naar school te gaan, vrijwilligerswerk te doen en te sporten. Verder geeft de medische informatie geen aanleiding aan te nemen dat eiser niet gedurende enkele uren alleen thuis zou kunnen zijn. Er dient wel opgemerkt te worden dat de informatie meerdere jaren oud is. De problemen die zich volgens eisers zoon voordoen, zoals het incorrect innemen van medicatie of het gaan koken en het gas aanlaten, zouden kunnen worden opgelost met hulpmiddelen. Eiser gaat wel alleen het huis uit, zo bleek tijdens het eerste huisbezoek door de indicatieadviseur.
- Geconcludeerd wordt dat eiser, mits maatregelen getroffen worden (zoals medicatie achter slot en grendel), enkele uren alleen thuis kan zijn en er niet 24/7 iemand aanwezig hoeft te zijn. Begeleiding van 12 uur per week wordt niet noodzakelijk geacht. 3,5 uur per week zou voldoende moeten zijn en deze begeleiding zou bij voorkeur door een buitenstaander, een professional, uitgevoerd moeten worden. De behandeling die eiser in het verleden ontving was gericht op activering en leidde er ook toe dat eiser naar school ging en deelnam aan een vrijwilligersproject. Nu is daarvan geen sprake meer. Geadviseerd wordt dit weer te starten met maximaal 4 dagdelen per week, zodat eiser in groepsverband met anderen dan zijn familie op een locatie, ook anders dan zijn eigen woonomgeving, gestimuleerd kan worden tot het doen van activiteiten.
4. Er is in afwijking van het advies geen hulp toegekend voor begeleiding in een groep omdat eiser en zijn familie daar niet voor open staan.
5. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiser voert in beroep tegen het bestreden besluit aan dat verweerder de adviesrapportage van MO-zaak van 12 december 2019 niet aan bestreden besluit I ten grondslag heeft mogen leggen. Uit deze rapportage volgt niet dat de 3,5 uur individuele begeleiding per week is gebaseerd op een medisch advies van een arts. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom 3,5 uur begeleiding per week volstaat. Ter zitting is verklaard dat inmiddels, op 9 maart 2022, een Wlz-indicatie door het CIZ is afgegeven voor wonen met intensieve begeleiding (24-uurszorg). Dat geeft aan dat 3,5 uur te weinig was.
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur zodanig inzichtelijk dient te zijn gemotiveerd, dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen. Op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht dient verweerder zich ervan te vergewissen dat het advies van de medisch adviseur zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het inhoudelijk concludent is. Is hieraan voldaan, dan mag het bestuursorgaan in beginsel van een deskundigenadvies van in dit geval de MO-zaak uitgaan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie - op een deugdelijke wijze, onder verwijzing naar het onder 3 bedoelde advies, gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor uitbreiding van de eerder toegekende individuele begeleiding van 12,25 uur per week. Uitgelegd is waarom 3,5 uur per week individuele begeleiding passend wordt geacht. Het advies voldoet aan de eisen dat het inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld en inhoudelijk concludent is. Het bleek niet mogelijk om goed contact met eiser te krijgen. Daarom is met de familie gesproken en medisch advies ingewonnen. Het advies is mede gebaseerd op een grote hoeveelheid medische stukken. En uit het advies blijkt dat er, anders dan eiser stelt, wel degelijk door een arts is geadviseerd. Hetgeen eiser in zowel de bezwaar- als in de beroepsfase heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden. Eiser bestrijdt slechts in algemene zin de conclusie uit het advies dat 3,5 uur individuele begeleiding volstaat en groepsbegeleiding voor maximaal vier dagdelen per week wordt geadviseerd, maar heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een of meerdere concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de volledigheid of juistheid van dit advies. Ook anderszins geeft dit advies, gelet op de inhoud hiervan en de wijze waarop dit is opgesteld, de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de daarin verwoorde conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit dan ook kunnen baseren op dit advies.
8. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft echter niet onderbouwd waarom het vertrouwensbeginsel is geschonden. Gesteld noch gebleken is dat een toezegging is gedaan namens verweerder die niet is nagekomen. Voor zover eiser met deze grond doelt op de zorgvuldigheid in het onderzoek, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
SGR 21/432
10.1
Deze procedure gaat over de vraag of het pgb per 1 juni 2020 terecht is afgewezen vanwege het ontbreken van een motiveringsplan.
10.2
Eiser heeft op 4 mei 2020 het format motiveringsplan PGB aan verweerder verzonden en daarop het volgende geschreven: “
Voor de beantwoording van de gestelde vragen gaan wij uit van de eerder door ons gegeven motivering ten tijde van het vorige herindicatieverzoek. Wij zien daarom geen reden om van diezelfde motivering af te wijken, gelet op het feit dat de situatie van dhr. Almasoudi ongewijzigd is gebleven. Hierom verzoek en wij u de stukken van de vorige aanvraag te raadplegen.
10.3
Verweerder heeft eiser bij brief van 6 mei 2020 geschreven dat eiser geen antwoord heeft gegeven op de door verweerder gestelde vraag waarom Zorg in Natura (ZiN) in zijn situatie niet passend is. Eiser wordt verzocht daarop alsnog een reactie te geven voor 20 mei 2020.
11. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief van 6 mei 2020. Verweerder heeft vervolgens het ondersteuningsplan van 27 mei 2020 opgesteld. Dit ondersteuningsplan vormde aanleiding voor het nemen van primair besluit II. Dit besluit is gehandhaafd bij bestreden besluit II. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser geen motiveringsplan heeft ingevuld waardoor verweerder niet heeft kunnen onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 wordt voldaan.
12. Eiser meent dat verweerder ten onrechte afwijzend heeft beslist op zijn aanvraag wegens het ontbreken van een ingevuld motiveringsplan. Eiser voert aan dat hij heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de eerdere indicatie zoals die is toegekend bij primair besluit I. Daaruit volgt duidelijk waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Verder heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 20 mei 2020 uitgebreid gemotiveerd waarom ZiN niet passend is.
13. In artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015 staat dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 staat dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. In het tweede lid van deze bepaling staat dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser desgevraagd informatie moet verstrekken zodat verweerder kan bepalen of de gevraagde hulp in de vorm van een pgb of ZiN moet worden verstrekt. Het is ook van belang om te kunnen evalueren welke doelen en taken er de afgelopen periode zijn gehaald en hoe het met de ontwikkeling van eiser is gegaan. Er wordt door eiser geen antwoord gegeven op de door verweerder gestelde vragen en heeft volstaan met een verwijzing naar een voorgaande aanvraag. Daarmee kan niet worden volstaan. Bovendien is in het advies van MO-zaak van 12 december 2019 geadviseerd om individuele begeleiding uit te laten voeren door een professional, derhalve ZiN. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht en ook in het ondersteuningsplan voor 2020 is vermeld, heeft verweerder na het advies van de MO-zaak van 12 december 2019 besloten om ter overbrugging tijdelijk een pgb voor individuele begeleiding toe te kennen, maar daarna was het de bedoeling om conform het advies de individuele begeleiding op basis van ZiN toe te kennen. Ook daarom was van belang dat eiser de moeite nam om de door verweerder gestelde vragen te beantwoorden, ondanks dat kort geleden ook een aanvraag was ingediend en toegelicht. Eiser heeft onvoldoende gemotiveerd waarom – anders dan MO-zaak adviseert – een pgb voor hem het meest passend is en waarom eiser geen genoegen neemt met ZiN, aldus verweerder.
15. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij niet de gevraagde informatie heeft aangeleverd, maar slechts heeft verwezen naar de voorgaande aanvraag, ook omdat die nog niet lang geleden was ingediend.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 12 gegeven motivering afwijzend heeft kunnen beslissen op de aanvraag van eiser om een pgb. Gelet op de artikelen 2.3.9, eerste lid, en artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 heeft verweerder eiser mogen verzoeken om nadere informatie waarom - in afwijking van het advies van de MO-zaak - een pgb wordt aangevraagd. Niet in geschil is dat de gevraagde informatie niet is aangeleverd. De stelling dat de gemachtigde van eiser in de brief van 20 mei 2020 een reactie heeft gegeven op die vraag kan eiser niet baten. In deze brief wordt immers nog steeds geen antwoord gegeven op de vraag waarom een pgb het meest passend is.
17. De rechtbank verklaart ook dit beroep ongegrond.
SGR 20/7197 en SGR 21/432
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet met het bestreden besluit eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.