ECLI:NL:RBDHA:2022:11187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.4220, NL22.4221, NL22.4222 en NL22.4223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen maatregel van bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan een moeder en haar minderjarige kinderen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 maart 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers, die van onbekende nationaliteit zijn, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 15 maart 2022 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, aangezien er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de belangen van de minderjarige kinderen, niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de verzwaarde belangenafweging door de verweerder adequaat was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4220, NL22.4221, NL2.4222 en NL22.4223
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres] ,eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3],
gezamenlijk te noemen:eisers,
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 maart 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van onbekende nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1982 respectievelijk [geboortedatum 2] 2008, [geboortedatum 3] 2011 en [geboortedatum 4] 2016.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3l. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, hen op hun initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn zijn vertrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd hebben betwist. Ten aanzien de zware gronden 3k en 3l voeren eisers aan dat deze twee gronden op dezelfde wijze zijn gemotiveerd, waardoor er sprake is van één en dezelfde grond. Over de zware grond 3l voeren eisers verder aan dat hen geen termijn voor vrijwillig vertrek is gegeven: er is alleen een door DT&V gefaciliteerde overdracht gepland.
5. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3k en 3l feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Dat de motivering van deze gronden in de maatregel van bewaring op elkaar lijkt en overlapt, maakt niet dat er sprake is van één grond. Beide gronden kunnen dus naast elkaar aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Verder hebben eisers op 15 november 2021 een overdrachtsbesluit opgelegd gekregen en naar aanleiding van dit besluit heeft verweerder op 10 februari 2022 een vrijwillige overdracht naar Denemarken gepland voor eisers. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om vrijwillig uit Nederland te vertrekken. Eisers hebben dus wel degelijk de mogelijkheid gekregen om vrijwillig uit Nederland te vertrekken, maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
6. De zware gronden 3k en 3l zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Lichter middel
7. Eisers voeren verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat verweerder de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres niet in voldoende mate heeft afgewogen. In deze verzwaarde belangenafweging is niet meegewogen dat de kinderen door het opleggen van de maatregel van bewaring uit hun vertrouwde plek zijn weggehaald en dat aan hun de mogelijkheid is ontnomen om naar school te gaan. Evenmin is meegewogen dat eiseres altijd aan haar meldplicht heeft voldaan en dat maar eenmaal is geprobeerd om hen over te dragen naar Denemarken, aldus eisers.
8. In wat eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. In de maatregel van bewaring is een verzwaarde belangenafweging gemaakt ten aanzien van de minderjarige kinderen van eiseres. Daartoe is overwogen dat de situatie van de minderjarige kinderen van eiseres onlosmakelijk verbonden is met die van hun moeder. Verder is overwogen dat verondersteld mag worden dat de kinderen, gelet op hun jonge leeftijd, met behulp van hun moeder in staat zullen zijn zich in Denemarken (wederom) aan te passen en daar een bestaan op kunnen bouwen. De regels met betrekking tot het wel of niet kunnen volgen van scholing zijn in Denemarken vergelijkbaar met die in andere lidstaten en zullen dus ook ter beschikking staan aan eisers. Daarnaast heeft verweerder onder meer meegewogen dat aan eisers een meldplicht was opgelegd waar eiseres zich aan heeft gehouden, maar dat het risico bij het continueren van de meldplicht te groot is. Voor eisers stond namelijk een vlucht gepland op 10 februari 2022, maar dit heeft niet geleid tot het daadwerkelijk vertrek van eisers. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.