Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen
[eiseres], v-nummer: [v-nummer 1], eiseres
[kind 1], v-nummer: [v-nummer 2],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, de moeder van twee kinderen met de Indonesische nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag niet compleet was, omdat er geen aanvraagformulier was ingediend en de leges niet waren betaald. Eiseres en haar kinderen voerden aan dat de afwijzing onterecht was, omdat artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) rechtstreekse werking heeft en hen het recht op verblijf in Nederland zou geven.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvragen terecht buiten behandeling had gesteld. De rechtbank benadrukte dat er geen wettelijk verplichting bestaat om een aanvraagformulier in te dienen voor de specifieke aanvraag en dat de staatssecretaris bevoegd is om regels te stellen voor de indiening van aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen niet voldeden aan de wettelijke vereisten en dat de staatssecretaris de aanvragen op juiste gronden had afgewezen. Bovendien werd vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.