ECLI:NL:RBDHA:2022:11207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.13173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor verblijfsvergunning op basis van IVBPR en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, de moeder van twee kinderen met de Indonesische nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die door de staatssecretaris niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag niet compleet was, omdat er geen aanvraagformulier was ingediend en de leges niet waren betaald. Eiseres en haar kinderen voerden aan dat de afwijzing onterecht was, omdat artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) rechtstreekse werking heeft en hen het recht op verblijf in Nederland zou geven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvragen terecht buiten behandeling had gesteld. De rechtbank benadrukte dat er geen wettelijk verplichting bestaat om een aanvraagformulier in te dienen voor de specifieke aanvraag en dat de staatssecretaris bevoegd is om regels te stellen voor de indiening van aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen niet voldeden aan de wettelijke vereisten en dat de staatssecretaris de aanvragen op juiste gronden had afgewezen. Bovendien werd vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [v-nummer 1], eiseres

en haar kinderen:
[kind 1], v-nummer: [v-nummer 2],
[kind 2], v-nummer: [v-nummer 3],
tezamen ‘eisers’,
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Jhinnoe).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 6 december 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning niet in behandeling genomen en de aanvraag van eiseres, afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres en eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres en eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld. Eisers en eiseres waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is de moeder van eisers die zijn geboren in 2005, respectievelijk 2009. Allen hebben de Indonesische nationaliteit. De kinderen beogen verblijf in Nederland op grond van artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) [1] dat luidt als volgt: “The right of a person to enter his or her own country recognizes the special relationship of a person to that country. The right has various facets. It implies the right to remain in one’s own country”. Eiseres wenst verblijf bij haar kinderen.
2. Bij brief van 6 september 2021 heeft verweerder eisers op de hoogte gesteld dat de aanvraag niet compleet is. Eisers moeten het aanvraagformulier van tevoren volledig invullen, aanvullende gegevens indienen en de leges betalen. Eisers hebben van deze mogelijkheid geen gebruik van gemaakt.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld [2] , omdat zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning hebben ingediend die niet bestaat. Verblijf op grond van artikel 12, vierde lid van het IVBPR is namelijk geen geldige beperking waaronder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. [3] Daarbij vloeit uit dat artikel geen verplichting voort om aan eisers verblijf in Nederland toe staan. Verder voldoet de aanvraag niet aan de daaraan gestelde vereisten, omdat er geen aanvraagformulier is ingediend en het niet mogelijk was om de leges vast te stellen of te heffen. [4]
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Ook komt zij niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. [5]
Wat vinden eiseres en eisers in beroep?
4. Eiseres en eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft de aanvragen ten onrechte buiten behandeling gesteld en had een inhoudelijke beoordeling moeten maken. Dat eisers geen standaard aanvraagformulier hebben ingediend is niet van belang omdat er geen formulier is vastgesteld voor de betreffende aanvraag. Het gebruik van een formulier is niet wettelijk verplicht. Eisers hoeven daarom ook geen leges te betalen. Bovendien is artikel 12, vierde lid van het IVBPR in samenhang met artikel 13, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wel degelijk een geldige grondslag voor een verblijfsvergunning in Nederland. Artikel 12, vierde lid van het IVBPR heeft namelijk rechtstreekse werking. Eisers verwijzen daarbij naar de beslissing Warsame tegen Canada van het VN- mensenrechtencomité [6] . Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom eisers geen rechten kunnen ontlenen aan deze bepaling. Ten slotte had verweerder eisers moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van eisers
5. In beroep zijn partijen met name verdeeld over de vraag of verweerder de aanvraag van eisers buiten behandeling heeft mogen stellen op grond van artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daarover als volgt.
5.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van hun aanvraag [7] . Er ontbreekt immers een door verweerder opgesteld aanvraagformulier en er zijn geen leges betaald. Anders dan eisers betogen, heeft verweerder dit wel degelijk mogen tegenwerpen. Verweerder heeft de bevoegdheid om bij aanvragen en het verstrekken van gegevens regels te stellen over de wijze van indiening en behandeling daarvan. [8] Dat het bestuursorgaan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier kan vaststellen staat in artikel 4:4 van de Awb. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat eisers gehouden zijn een formulier van verweerder te gebruiken voor hun aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. [9] Verweerder heeft eisers bij brief van 6 september 2021 meegedeeld dat een aanvraagformulier noodzakelijk was voor de afhandeling van de aanvraag en dat bij het ontbreken daarvan, de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Eiser hebben nagelaten het verzuim te herstellen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling mogen stellen.
5.2.
De rechtbank overweegt verder dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen die verband houden met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. [10] De beperkingen waaronder een verblijfsvergunning kan worden verleend zijn limitatief opgesomd in artikel 3.4 van het Vb 2000. Onder deze opsomming is de gevraagde beperking, verblijf op grond van artikel 12, vierde lid van het IVBPR, niet opgenomen. De rechtbank volgt eisers daarom niet in hun betoog dat zij op grond van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in Nederland. De verwijzingen naar de uitspraken van het VN-Mensenrechtencomité leiden niet tot een ander oordeel, nu die geen betrekking hebben op de Nederlandse wetgeving en de beslissingen van het mensenrechtencomité niet bindend zijn. Daarbij hebben eisers niet nader geconcretiseerd op welke wijze artikel 12, vierde lid van het IVBPR kan worden gezien als een één ieder verbindende bepaling en of het onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk en nauwkeurig is geformuleerd.
5.3.
Op zitting is besproken dat eisers een aanvraag kunnen indienen onder vermelding van één van de in artikel 3.4 van de Vb genoemde verblijfsdoelen en in dat kader een beroep kunnen doen op artikel 12, vierde lid, van het IVBPR. Dat er voor eisers in zijn geheel geen mogelijkheid bestaat om een beroep te doen op het IVBPR, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
5.4.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanvragen van eisers buiten behandeling mogen stellen. Van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek is geen sprake.
Ten aanzien van eiseres
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Aangezien de aanvraag van de kinderen is afgewezen, wordt de familie niet van elkaar gescheiden.
Hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eiseres en eisers, mocht verweerder afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
8. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvragen van eisers buiten behandeling mogen stellen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 13, sub a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 12, vierde lid, van het IVBPR.
2.Zie artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 14, derde lid van de Vw 2000 en artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Zie paragraaf B1/3.4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Communication No.1959/2010 van 1 september 2011.
7.Zoals opgenomen in paragraaf B1/3.4.1.2 van de Vc 2000.
8.Artikel 24, eerste lid, onder a van de Vw.
9.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4152.
10.Artikel 14, derde lid van de Vw 2000.