ECLI:NL:RBDHA:2022:11208
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke verblijfsvergunningzaak
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 6 december 2021, hield in dat de aanvraag van verzoekers voor een verblijfsvergunning niet in behandeling werd genomen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit, eveneens van 6 december 2021. Hierdoor hebben verzoekers beroep ingesteld, wat de basis vormde voor hun verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.