ECLI:NL:RBDHA:2022:11209
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
- C.M. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor familie- en gezinshereniging met verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'familie- en gezin', welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 december 2021 was afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Voordat er een zitting had plaatsgevonden, verklaarde de staatssecretaris in een besluit van 6 juli 2022 het bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Volgens artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen bezwaar- of beroepsprocedure meer loopt. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.