ECLI:NL:RBDHA:2022:11216
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die de Iraanse nationaliteit heeft en geboren is in 1992. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser voerde aan dat hij opnieuw gehoord had moeten worden door verweerder, nu Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat verweerder in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een aanvullend gehoor vereisten. Eiser had al de gelegenheid om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland naar voren te brengen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat hij bij terugkeer in Duitsland in strijd met artikel 3 van het EVRM zal worden behandeld. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.