In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had op 5 juli 2021 een aanvraag ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de Staatssecretaris heeft op 10 maart 2022 het bestreden besluit ingetrokken. Eiseres heeft echter aangegeven het beroep niet in te trekken, maar zich nu te richten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, nu het bestreden besluit is ingetrokken, eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen dat besluit. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het bericht van eiseres van 11 maart 2022 aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiseres, wat strijdig is met artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen binnen 8 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 maart 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.