Overwegingen
1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
2. Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Hij heeft namelijk een autoreparatie- en onderhoudsbedrijf. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, welk besluit tevens dient te gelden als een terugkeerbesluit.
3. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf, wat wel een voorwaarde is voor de vergunning. Op grond van de standstill-bepalingkan verzoeker in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar dan moet hij wel aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldoen. Daar voldoet verzoeker niet aan. Hij heeft geen ondernemingsplan overgelegd, waardoor niet kan worden beoordeeld of met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Ook voldoet hij niet aan het paspoortvereiste en heeft hij geen volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ overgelegd. Omdat verzoeker deze stukken niet heeft overgelegd, wordt zijn aanvraag ook niet ter beoordeling doorgestuurd naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (minister van EZK). Verzoeker heeft in zijn aanvraag verzocht de aanvraag wel in behandeling te nemen, maar nog geen beslissing te nemen voordat is kennisgenomen van de na te zenden stukken. Hiertoe heeft verweerder opgemerkt dat een aanvraag compleet dient te worden ingediend.
Omvang beoordeling voorzieningenrechter
4. Bij de inhoudelijke beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een (eventuele) bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Zoals in het besluit staat, moet hij namelijk het grondgebied van de Europese Unie verlaten. Als hij dat niet doet dan kan hij worden uitgezet. Hij mag het besluit op bezwaar niet in Nederland afwachten.
6. Verzoeker betoogt dat verweerder artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Op grond van dit artikel had verzoeker in de gelegenheid dienen te worden gesteld zijn onvolledige aanvraag binnen een gestelde termijn aan te vullen. Deze mogelijkheid heeft hij echter niet gehad van verweerder.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder artikel 4:5 van de Awb niet heeft geschonden. Uit artikel 4:5, eerste lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan in de in dat artikellid genoemde gevallen kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. In dit geval is van het buiten behandeling stellen van de aanvraag echter geen sprake. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker in behandeling genomen en inhoudelijk beoordeeld, maar deze afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de aanvraag. Artikel 4:5 van de Awb is dan ook niet van toepassing op deze situatie.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door verzoeker geen nadere termijn te geven voor het indienen van stukken. Uit het aanvraagformulier en het beleidblijkt duidelijk welke stukken bij de aanvraag dienen te worden ingediend. Van verzoeker mag dan ook verwacht worden dat hij weet wat hij moet overleggen. In de aanvraag heeft verzoeker wel aangegeven dat hij een aantal stukken nog zal opsturen binnen 8 weken, en heeft hij verzocht de beslissing aan te houden totdat de stukken zijn ontvangen. Verzoeker heeft in de aanvraag echter niet gemotiveerd aangegeven waarom hij bepaalde stukken nog niet kan overleggen en hij er toch voor kiest al een aanvraag in te dienen. Ook heeft hij in de aanvraag en in deze procedure niet duidelijk gemaakt waarom het tijdig indienen van de stukken redelijkerwijs niet van hem verwacht mag worden. Dit had wel op zijn weg gelegen. Verweerder was daarom niet gehouden verzoeker voorafgaand aan het nemen van een besluit een mogelijkheid tot herstel verzuim te bieden.
9. In bezwaar heeft verzoeker alsnog een ondernemingsplan overgelegd. Omdat in de bezwaarfase een volledige heroverweging van het primaire besluit dient plaats te vinden, dient de voorzieningenrechter de vraag te beantwoorden of dit ondernemingsplan maakt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
10. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het ondernemingsplan niet maakt dat de vergunning wel moet worden verleend. Het ondernemingsplan verschaft namelijk geen helderheid over de vraag of verzoeker met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlandse belang dient. Hierbij wijst verweerder er onder meer op dat uit het ondernemingsplan geen duidelijk beeld naar voren komt van het arbeidsverleden en de opleiding van verzoeker en daarnaast wijst verweerder er op dat de dienst die verzoeker aanbiedt weinig is gespecificeerd. Verder is volgens verweerder de marktanalyse niet toegespitst op de onderneming van verzoeker en is de analyse niet met stukken onderbouwd. Voorts ontbreekt volgens verweerder de ondernemingsstrategie, is het prijsbeleid weinig specifiek en zijn de cijfers in het financiële plan niet gespecificeerd of onderbouwd met verifieerbare stukken. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat het financiële plan is opgesteld en gecontroleerd door een extern deskundige.
11. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat het overgelegde ondernemingsplan niet maakt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. In het beleid is uitgewerkt welke stukken een vreemdeling moet overleggen zodat kan worden beoordeeld of de vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) mag van een vreemdeling worden verwacht dat hij de stukken die in dit beleid staan genoemd overlegt, mits hij daar redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het ondernemingsplan dat verzoeker heeft overgelegd niet aan de voorwaarden uit het beleid voldoet. Hierbij is van belang dat de marktanalyse niet of nauwelijks op het bedrijf van verzoeker is toegespitst. Het betreft hier immers een kopie van een aantal door Rabobank geplaatste artikelen op de website [website] , welke kopie slechts summier is aangevuld met enkele zinnen die betrekking hebben op de onderneming van verzoeker. Ook is de analyse niet met stukken onderbouwd, waardoor geen goed beeld van het marketing- en prijsbeleid kan worden gekregen. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat de cijfers in het financieel plan niet onderbouwd zijn met verifieerbare stukken, waardoor onduidelijk is waar de getallen in de exploitatiebegroting op zijn gebaseerd. Hier komt bij dat niet is gebleken dat het financieel plan is opgesteld door een extern deskundige. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat verzoeker geen ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ heeft overgelegd. Verzoeker heeft in zijn aanvraag echter wel aangegeven dit te zullen overleggen, en heeft niet uitgelegd waarom dat inmiddels nog niet is gebeurd.
12. Omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.
13. Daarnaast verklaart de voorzieningenrechter het bezwaar ongegrond, met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat verzoeker voldoende kansen heeft gehad om de vereiste stukken over te leggen. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag niet de vereiste stukken overgelegd. Bij het instellen van bezwaar heeft hij in eerste instantie geen gronden ingediend. Verweerder heeft hem toen herstel verzuim geboden. Vervolgens heeft verzoeker wel bezwaargronden ingediend, maar is hierbij alleen ingegaan op artikel 4:5 van de Awb en heeft hij een ondernemingsplan overgelegd. Hij heeft hierbij niet uitgelegd waarom het ondernemingsplan niet compleet is, en waarom hij nog steeds geen ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ heeft overgelegd. Nadat verzoeker deze bezwaargronden heeft ingediend, heeft verweerder in het verweerschrift uitgebreid uitgelegd waarom het ondernemingsplan onvoldoende is om de aanvraag ter beoordeling door te sturen naar de minister van EZK. Hier heeft verzoeker op geen enkele wijze op gereageerd. Hij heeft hier geen schriftelijke reactie op ingediend, en is ook niet naar zitting gekomen om hier op te reageren. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat direct kan worden beslist op het bezwaar, en dat dit ongegrond moet worden verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.