ECLI:NL:RBDHA:2022:11305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/3283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en overlevering aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Poolse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin was bepaald dat hij zijn asielaanvraag niet in Nederland mocht afwachten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een uitspraak van de overleveringsrechter, die had bepaald dat verzoeker moest worden overgedragen aan Polen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de werking van het besluit op te schorten tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaar en om hem terug te geleiden naar Nederland.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker om strafrechtelijke redenen was overgeleverd aan Polen en dat het feitelijk niet mogelijk was om hem terug te halen onder de huidige omstandigheden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Verzoeker kon niet bereiken wat hij voor ogen had, namelijk dat verweerder hem terughaalt naar Nederland. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen over het bestreden besluit, maar concludeerde dat dit niet afdeed aan de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van asielprocedures in combinatie met overleveringszaken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en de beslissing is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3283

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Aynan).

Procesverloop

In het bestreden besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder bepaald dat verzoeker zijn asielaanvraag niet in Nederland mag afwachten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder op te dragen de werking van het besluit op te schorten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist en daarbij verweerder op te dragen verzoeker terug te geleiden naar Nederland.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van verzoekers beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [1] , plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Dit verzoek wordt toegewezen op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens over zijn inkomsten en vermogen.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoeker is geboren op [datum 1] 1976 en heeft de Poolse nationaliteit.
2.1
Verzoeker heeft op 2 december 2020 in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Verzoeker stelt dat hij vanwege de Poolse PiS regering onwelgevallige berichtgeving wordt geconfronteerd met politiek gemotiveerde strafrechtelijke vervolging. Dit zou al spelen sinds 2002.
2.2
Verzoeker heeft op 13 december 2020 zijn asielaanvraag schriftelijk nader toegelicht. Op 14 december 2020 heeft een aanmeldgehoor in de asielprocedure plaatsgevonden.
2.3
Op 8 januari 2021 heeft de officier van justitie bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam een vordering op grond van artikel 23 van de Overleveringswet ingediend. Deze vordering betrof het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel. Het aanhoudingsbevel was op 1 december 2020 door the Regional Court in Lublin, Polen ingediend en strekte tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Polen.
2.4
De rechtbank Amsterdam heeft op 25 mei 2021 [2] uitspraak gedaan in de overleveringsprocedure en heeft de overlevering van verzoeker toegestaan voor een deel van de strafbare feiten waarvoor overlevering was gevraagd.
2.5
Op 1 juni 2021 is verzoeker door het Openbaar Ministerie geïnformeerd dat de overlevering aan de Poolse autoriteiten zal plaatsvinden op [datum 2] 2021 omstreeks 13.00 uur op Luchthaven Schiphol. In reactie hierop heeft verzoeker het Openbaar Ministerie per e-mail verzocht af te zien van de feitelijke overdracht in verband met het aanhangig zijn van een asielprocedure. Het Openbaar ministerie heeft naar aanleiding hiervan op dezelfde dag per e-mail laten weten dat het niet voornemens is af te zien van de feitelijke overlevering in verband met de asielprocedure en heeft daarbij gesteld dat dit het gebruikelijke standpunt van het Openbaar Ministerie is in vergelijkbare gevallen.
2.6
Per e-mail van 1 juni 2021 heeft een medewerker van de IND [3] aan de gemachtigde van verzoeker bericht dat het nader gehoor naar aanleiding van de asielprocedure zal plaatsvinden op 7 juni 2021.
2.7
In het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van verzoekers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel bepaald dat verzoeker de behandeling van zijn asielaanvraag hier in Nederland niet mag afwachten. Volgens verweerder is artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing, waarin is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel of anderszins, hetzij aan internationale strafhoven of tribunalen.
2.8
Op 2 juni 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
2.9
Op 2 juni 2021 heeft verzoeker ook bij de civiele kort geding rechter van de rechtbank Den Haag verzocht om de feitelijke overlevering aan Polen uit te stellen tot onherroepelijk op zijn asielaanvraag is beslist. Deze vordering is bij vonnis van 2 juni 2021 [4] afgewezen.
2.10.
Verzoeker is op 2 juni 2021 overgeleverd aan de Poolse autoriteiten.
2.11
Op 27 juli 2021 heeft verweerder in de asielprocedure het voornemen uitgebracht om de aanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren op grond van Protocol 24 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Verweerder heeft tot op heden niet op de asielaanvraag beslist. Daarom heeft verzoeker beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag ingesteld. Bij uitspraak van 7 september 2022 [5] heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken op de asielaanvraag te beslissen.
Beoordeling van het verzoek
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet worden toegewezen. Verzoeker heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verzoeker voert aan dat de spoedeisendheid van het verzoek ligt besloten in de omstandigheden dat verzoeker door de niet aflatende stroom van smaadklachten tegen hem ziektes heeft gekregen en dat de toestand in de Poolse gevangenissen maakt dat hij niet in een gevangenis hoort en daar ook niet tegen bestand is. Daarom wil hij dat verweerder hem teruggeleid naar Nederland waar hij de behandeling van zijn asielprocedure dient af te wachten.
Verder voert verzoeker aan dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kan houden en dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het besluit is niet op de juiste wijze bekendgemaakt waardoor dit geen rechtskracht heeft. Verzoeker had de behandeling van zijn voorlopige voorziening mogen afwachten. Daarnaast heeft hij een asielaanvraag ingediend voordat er een zevental Europese Aanhoudingsbevelen zijn ontvangen van de Poolse autoriteiten. Verweerder heeft daarbij een autonome beoordelingsplicht in de asielprocedure, die een ander toetsingskader kent dan de beoordeling van het Openbaar Ministerie in een overleveringszaak. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet bezien of er gegronde vrees is voor vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Het vonnis in het civiele kort geding maakt dit niet anders, nu daarin geen oordeel is gegeven over het bestreden besluit.
Ook is hij ten onrechte niet gehoord, heeft hij geen zienswijze kunnen indienen en heeft verweerder alvorens het bestreden besluit te nemen ten onrechte geen voornemen uitgebracht, aldus verzoeker. Verweerder heeft verder het vertrouwensbeginsel en het beginsel van non-refoulement geschonden. Daarnaast voert verzoeker aan dat er wel degelijk zorgelijke omstandigheden in de medische zorg in Polen uit de CPT-rapportage naar voren komen. Tot slot voert verzoeker aan dat het belang van verweerder dient te wijken voor het belang van verzoeker omdat de gevolgen van uitzetting groter zijn dan het belang van verweerder.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en legt hieronder uit waarom.
4.1
Verzoeker verbleef in Polen na zijn overlevering aanvankelijk in voorlopige hechtenis. Zijn gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat die voorlopige hechtenis nu is opgeheven. Zijn gemachtigde heeft echter geen antwoord kunnen geven op de vraag of verzoeker Polen mag verlaten. Nu verzoeker om strafrechtelijke redenen is overgeleverd aan Polen, neemt de voorzieningenrechter aan dat in het geval verzoeker Polen niet mag verlaten, daaraan ook strafrechtelijke redenen ten grondslag liggen. De voorzieningenrechter kan geen voorlopige voorziening treffen die die redenen kunnen wegnemen. Hieruit volgt dat er in dat geval geen spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorziening, omdat verzoeker daarmee niet kan bereiken wat hem voor ogen staat, namelijk dat verweerder hem terughaalt naar Nederland.
5. De voorzieningenrechter heeft wel bedenkingen bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Verzoeker is immers niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierover naar voren te brengen. Dit terwijl er wel een nader gehoor over zijn asielaanvraag was gepland op 7 juni 2021. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er terecht van horen is afgezien en verzoeker al op 14 december 2020 was gehoord over zijn asielaanvraag, maar daar staat onder meer tegenover dat verzoeker nog documenten heeft overgelegd en verweerder het beoogde bestreden besluit ook diende te toetsen aan artikel 3.1, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarin is bepaald dat de uitzonderingen op het achterwege laten van uitzetting in afwachting van een besluit over een asielaanvraag, niet altijd van toepassing zijn. Deze bedenkingen kunnen echter niets afdoen aan de conclusie dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.11847.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.C /09/612835 / KG ZA 21-518.
5.Zaaknummer NL22.11847.