ECLI:NL:RBDHA:2022:11305
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en overlevering aan Polen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Poolse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin was bepaald dat hij zijn asielaanvraag niet in Nederland mocht afwachten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een uitspraak van de overleveringsrechter, die had bepaald dat verzoeker moest worden overgedragen aan Polen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de werking van het besluit op te schorten tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaar en om hem terug te geleiden naar Nederland.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker om strafrechtelijke redenen was overgeleverd aan Polen en dat het feitelijk niet mogelijk was om hem terug te halen onder de huidige omstandigheden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Verzoeker kon niet bereiken wat hij voor ogen had, namelijk dat verweerder hem terughaalt naar Nederland. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen over het bestreden besluit, maar concludeerde dat dit niet afdeed aan de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van asielprocedures in combinatie met overleveringszaken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en de beslissing is in het openbaar uitgesproken.