ECLI:NL:RBDHA:2022:11353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/09/634255 KG ZA 22-767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot teruggave van in beslag genomen goederen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Trading Affairs B.V. en de Staat der Nederlanden. Trading Affairs, een groothandel in chemicaliën, had de Staat aangeklaagd om de teruggave van in beslag genomen goederen, die door het Openbaar Ministerie waren geconfisqueerd op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. De inbeslaggenomen goederen bestonden uit 110 kilogram EU01 en 460 kilogram CLV03, die tijdens een controle door het OM in beslag waren genomen. Het Nederlands Forensisch Instituut had vastgesteld dat de goederen nieuwe psychoactieve stoffen bevatten, die niet op de lijsten van de Opiumwet staan, maar wel een risico voor de volksgezondheid kunnen vormen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de Staat niet verplicht is om de goederen terug te geven zolang er een cassatieberoep loopt tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de teruggave had gelast. De voorzieningenrechter oordeelde dat het cassatieberoep niet kansloos is en dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten de goederen niet terug te geven. Trading Affairs voerde aan dat de goederen legaal zijn en dat de Staat onrechtmatig handelt door deze niet terug te geven, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de Staat om schadelijke stoffen uit de handel te houden zwaarder weegt dan het belang van Trading Affairs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van Trading Affairs afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen de belangen van de Staat en die van de eiser in zaken van inbeslagname en de gevolgen van een lopend cassatieberoep.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/634255 / KG ZA 22-767
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2022
in de zaak van
TRADING AFFAIRS B.V.te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. N.A. Luijten te Bussum,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Trading Affairs’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de door Trading Affairs nader overgelegde producties;
- de op 22 september 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Trading Affairs drijft een groothandel in chemicaliën, aromatische grondstoffen en aanverwante producten. Trading Affairs importeert met dat doel diverse chemische grondstoffen.
2.2.
Op 20 april 2022 heeft het Openbaar Ministerie (OM) bij expediteur [Naam Expediteur] te [plaats] tijdens een controle en een daarop volgende strafrechtelijke doorzoeking op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan Trading Affairs toebehorende goederen in beslag genomen, te weten 110 kilogram EU01 en 460 kilogram CLV03, verpakt in fibre drums en kartonnen dozen (hierna: de inbeslaggenomen goederen), vanwege een verdenking op grond van de artikelen 2/D en 10/4 van de Opiumwet.
2.3.
Het Nederlands Forensisch Instituut (het NFI) heeft onderzoek gedaan naar de inbeslaggenomen goederen. Uit haar rapport van 6 mei 2022 blijkt dat in het onderzoeksmateriaal N-ethylbutylon en 3-CMC is aangetroffen. Het rapport vermeldt hierover dat dit nieuwe psychoactieve stoffen (NPS’en) zijn en dat dit substanties zijn die als drugs worden gebruikt, niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet, maar voor de volksgezondheid wel een vergelijkbaar risico kunnen vormen als de Opiumwetsubstanties.
2.4.
In een proces-verbaal van 14 mei 2022 van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen van de Politie (LFO) wordt verwezen naar de conclusies van het NFI, en wordt onder meer een toelichting gegeven op NPS’en en de risico’s die het bewerken, verwerken en distribueren hiervan opleveren voor de gezondheid van de gebruiker.
Verder wordt vermeld:
“Door de leverancier van NPS worden met het oogmerk van geldelijk gewin NPS verkocht ten behoeve van veelal inwendig gebruik. Deze NPS hebben farmacologische eigenschappen en effecten die vergelijkbaar zijn met die van internationaal gecontroleerde drugs en derhalve ook de mogelijke risico's bij onzorgvuldig gebruik. De geneesmiddelen-, voedsel- en warenwetgeving vereist dat producten zijn voorzien van een duidelijk en nauwkeurig etiket waarop behalve de wijze van gebruik ook de mogelijke (gezondheids)risico's staan vermeld. Ambtshalve kan worden opgemerkt dat bij inbeslaggenomen NPS niet of nauwelijks een dergelijk etiket aanwezig is. Om de regels met betrekking tot etikettering te omzeilen, worden NPS veelal aangeboden als producten die niet voor menselijke consumptie bedoeld zijn. Dit om strafvervolging te voorkomen. In dergelijke gevallen zou kunnen worden gekeken naar artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht.”
en
“Tijdens het onderzoek is aangetoond dat op geen van de etiketten op de buitenzijde van de tonnen de volledige chemische-farmaceutische naam stond vermeld. (…)
In geen van de tonnen was een productblad – chemical datasheet aanwezig met daarop de chemische gegevens, veiligheidsaspecten (risico’s, eerste hulp e.d.) Dit terwijl dit bij legale chemische-farmaceutische producten wel het geval is. Ook waren de tonnen niet op een wijze opgeslagen waaruit direct kon worden opgemaakt welke stof het betrof bijvoorbeeld in een box met daarop aantal, inhoud en veiligheids-gevaar symbolen. De wijze van opslag doet vermoeden dat de tonnen daar waren opgeslagen in afwachting van verder transport en/of verwerking.”
2.5.
Trading Affairs heeft op 18 mei 2022 een klaagschrift ex artikel 552 Sv ingediend. De rechtbank Noord-Holland heeft in haar uitspraak van 5 juli 2022 het beklag gegrond verklaard en de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen (hierna: de uitspraak van 5 juli 2022). De rechtbank heeft daartoe overwogen, voor zover hier relevant:
“(…) Nu de inbeslaggenomen goederen zijn onderzocht en de aangetroffen situatie ter plaatse is vastgelegd in processen-verbaal en fotografisch, is de grondslag van waarheidsvinding naar het oordeel van de rechtbank aan het beslag te komen vervallen.
Het belang van strafvordering verzet zich verder tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dit is het geval als het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.
Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van de onderhavige procedure aangevoerd dat nog wordt onderzocht of sprake is van overtreding van artikel 174 en 175 Sr, dan wel overtreding van wetgeving op het gebied van opslag, etikettering en/of vervoer van de chemicaliën (onder de WED of geneesmiddelen, voedsel- en warenwetgeving). Echter, dit is sinds 26 april 2022 in onderzoek en heeft niet geleid tot een concreet en onderbouwd redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.
Gelet op het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit en in het licht van de huidige stand van de wetgeving inzake zogenaamde NPS'en, is het niet waarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.”
2.6.
Het OM heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van 5 juli 2022.
2.7.
Het OM heeft, desgevraagd door Trading Affairs, de inbeslaggenomen goederen niet teruggegeven.

3.Het geschil

3.1.
Trading Affairs vordert – zakelijk weergegeven – om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen de in beslag genomen goederen binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis aan Trading Affairs terug te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, een en ander op de wijze zoals in de dagvaarding nader omschreven.
3.2.
Daartoe voert Trading Affairs – samengevat – het volgende aan. Het gaat bij de inbeslaggenomen goederen om legale goederen ten aanzien waarvan de rechtbank heeft beslist dat deze door de Staat aan Trading Affairs moeten worden teruggeven. De Staat heeft in redelijkheid niet kunnen komen tot zijn beslissing om de goederen desondanks niet terug te geven. De schorsende werking van het cassatieberoep doet daar niet aan af. Dat beroep heeft namelijk geen kans van slagen. De artikelen 174 en 175 Sr die de Staat noemt zijn niet van toepassing. Trading Affairs heeft de goederen slechts ingevoerd en was niet bezig was met verhandelen en zij had en heeft geen wetenschap of vermoeden van de schadelijkheid van de goederen. Trading Affairs heeft voorts een spoedeisend belang om de goederen terug te krijgen. De inbeslaggenomen goederen zullen namelijk op korte termijn illegaal worden en Trading Affairs kan deze dan niet meer verhandelen. Teruggave is bovendien noodzakelijk omdat de kwaliteit van de inbeslaggenomen goederen na drie maanden afneemt. Het belang van Trading Affairs weegt zwaarder dan het belang van het OM om de goederen onder zich te houden. Het OM hoopt kennelijk dat de inbeslaggenomen goederen op een lijst van de Opiumwet staan voordat er een uitspraak in cassatie is, zodat zij de goederen op grond daarvan dan niet terug hoeft te geven, maar dat belang kan niet voorgaan op het belang van Trading Affairs. De inbeslaggenomen goederen zijn nu legaal, Trading Affairs heeft er van mogen uitgaan dat zij deze mocht verhandelen en de beslissing om de inbeslaggenomen goederen niet terug te geven levert dan ook misbruik van recht op en het OM handelt in zoverre onrechtmatig jegens Trading Affairs.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Trading Affairs legt aan haar vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vordering gegeven. Trading Affairs heeft voorts voldoende gemotiveerd gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, hetgeen door de Staat niet is betwist, zodat Trading Affairs ook in haar vordering kan worden ontvangen.
4.2.
Op grond van artikel 6:1:16 lid 1 Sv mag de uitspraak van 5 juli 2022 niet ten uitvoer worden gelegd totdat op het beroep in cassatie is beslist. Het wettelijk uitgangspunt is aldus dat een cassatieberoep schorsende werking heeft. Dat betekent dat de Staat thans niet gehouden is om uitvoering te geven aan de uitspraak van 5 juli 2022. Dat kan slechts anders zijn, indien de Staat hangende het cassatieberoep misbruik van bevoegdheid maakt of anderszins in redelijkheid niet tot die beslissing kan komen.
4.3.
Trading Affairs stelt op de eerste plaats dat dit het geval is, omdat het cassatieberoep volgens haar geen kans van slagen heeft. De Staat heeft dat echter gemotiveerd weersproken, stellende dat volgens hem in de uitspraak van 5 juli 2022 het toetsingskader onjuist is toegepast. Geoordeeld is namelijk dat het niet waarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen, terwijl ter beoordeling voorlag of dat niet hoogst onwaarschijnlijk was. De beklagrechter heeft volgens de Staat daardoor onvoldoende terughoudendheid betracht bij de beoordeling. Daar komt volgens de Staat bij dat het oordeel van de beklagrechter over het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld ook onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is. De Staat heeft toegelicht dat op basis van hetgeen zij bij de beklagrechter naar voren heeft gebracht geconcludeerd had moeten worden dat er op dat moment sprake was van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 174 Sr.
4.4.
Trading Affairs heeft hierop betoogd dat en waarom er geen sprake kan zijn van overtreding van het bepaalde in de artikelen 174 en 175 Sr, zodat “er geen andere conclusie kan zijn dan dat de beklagrechter terecht heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal bevelen.”
4.5.
Daargelaten dat de beklagrechter nu juist niet heeft geoordeeld dat dit hoogst onwaarschijnlijk is, maar heeft geoordeeld dat dit “niet waarschijnlijk” is – het onder 4.3. als eerstgenoemde punt van de Staat – kan dit betoog Trading Affairs niet baten. Trading Affairs heeft weliswaar uiteengezet waarom volgens haar geen sprake kan zijn van overtreding van artikel 174 Sr, maar in het licht van het gemotiveerde betoog van de Staat over de schadelijkheid van de inbeslaggenomen goederen voor het leven of de gezondheid, wat daarover al bekend is, het oogmerk van Trading Affairs met het invoeren van die goederen, hetgeen in het proces-verbaal van de LFO staat beschreven over de afwezigheid van een productblad in de tonnen en het lopende onderzoek, kan voorshands niet worden geconcludeerd dat het cassatieberoep kansloos is en de Staat misbruik van bevoegdheid maakt door de inbeslaggenomen goederen niet terug te geven hangende het cassatieberoep.
4.6.
Het door Trading Affairs ingenomen standpunt ten aanzien van het doel dat de Staat volgens haar heeft met het instellen van het cassatieberoep, kan het vorenstaande niet anders maken. De omstandigheid dat de inbeslaggenomen goederen op grond van een (nog te behandelen) wetsvoorstel onder de Opiumwet gaan vallen, maakt nog niet dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de – door de Staat gemotiveerd weersproken – stellingen van Trading Affairs over “tijd rekken” in afwachting van de inwerkingtreding van die wet. Dat geldt temeer indien dit wordt bezien in het licht van voormelde conclusie ten aanzien van het niet kansloze cassatieberoep.
4.7.
Een belangenafweging kan niet tot een andere conclusie leiden. Die valt namelijk uit in het nadeel van Trading Affairs. Zij heeft gewezen op het volgens haar aanzienlijke risico dat de inbeslaggenomen goederen als illegaal zijn aangemerkt op het moment dat (volgens haar naar alle waarschijnlijkheid pas over ruim een jaar) op het cassatieberoep is beslist, in welk geval zij deze goederen niet meer kan verhandelen. Daarnaast zal volgens haar de waarde van de goederen dalen naarmate de tijd verstrijkt. Hieruit kan worden afgeleid dat het dus aan de zijde van Trading Affairs gaat om een belang om op korte termijn geld te verdienen met het verhandelen van de inbeslaggenomen goederen. Daarbij is gesteld noch gebleken dat de bedrijfsvoering van Trading Affairs in gevaar is, indien zij daar nu niet toe kan overgaan. Dat het nu niet teruggeven van de inbeslaggenomen goederen onomkeerbare en onaanvaardbare gevolgen voor Trading Affairs heeft, is dan ook niet gebleken. Het belang van de Staat is er met name in gelegen om te voorkomen dat er stoffen, die volgens hem schadelijk zijn voor de gezondheid en mogelijk onttrokken kunnen worden aan het verkeer, in afwachting van de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek op de markt verhandeld gaan worden. Indien deze belangen worden afgewogen, kan niet worden geconcludeerd dat de Staat in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn beslissing om de inbeslaggenomen goederen nu niet terug te geven aan Trading Affairs.
4.8.
De vordering van Trading Affairs is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
4.9.
Trading Affairs zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Trading Affairs in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,-, waarvan € 1.016,- aan salaris advocaat en € 676,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2022.
ts