ECLI:NL:RBDHA:2022:11359
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en termijnoverschrijding bij beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 september 2022 besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser stelde dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat zijn gemachtigde op dat moment nog niet door hem was gemachtigd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris er terecht vanuit mocht gaan dat de gemachtigde op het moment van bekendmaking de gemachtigde van eiser was, aangezien deze was ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand en een toevoeging had ontvangen voor deze zaak.
Eiser had binnen een week na de bekendmaking van het besluit beroep moeten instellen, maar het beroepschrift werd pas op 17 oktober 2022 ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser niet tijdig contact had kunnen krijgen met zijn gemachtigde door een fout in de adressering van de post. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiser kwam.
Daarnaast stelde eiser dat de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep vanwege de Bahaddar-exceptie achterwege moest blijven, omdat hij vreesde dat Frankrijk hem zou overdragen aan Rusland. De rechtbank verwierp dit betoog, omdat niet was aangetoond dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen in de opvang in Frankrijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.