ECLI:NL:RBDHA:2022:11360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
C/09/635476 / KG ZA 22-856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verstrekking van persoonsgegevens van arts in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die verdacht wordt van ernstige strafbare feiten, een kort geding aangespannen tegen De Nationale Politie. Eiser vorderde de verstrekking van de persoonsgegevens van een arts die hem tijdens zijn overbrenging naar Nederland medische zorg verleende. Eiser had eerder een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar deze was niet-ontvankelijk verklaard omdat de naam en het werkadres van de arts niet bekend waren. Eiser stelde dat hij de gegevens nodig had om zijn klacht te kunnen indienen en dat het belang van de arts om anoniem te blijven niet zwaarder zou moeten wegen dan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn klacht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de arts uitviel. De rechter wees erop dat in de strafprocedure al maatregelen waren genomen om de identiteit van de arts te beschermen vanwege mogelijke veiligheidsrisico's. De rechter concludeerde dat het belang van de arts om geen veiligheidsrisico te lopen zwaarder woog dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de persoonsgegevens. Daarom werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 20-10-2022
Datum publicatie 03-11-2022
Zaaknummer C/09/635476 / KG ZA 22-856
Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Kort geding Inhoudsindicatie
Kort geding. Vordering om persoonsgegevens arts aan eiser te verstrekken ten
behoeve van een te voeren klachtprocedure afgewezen. Belangenafweging.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
Rechtbank den haag
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/635476 / KG ZA 22-856
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] , eiser,
advocaat mr. [naam 1] te [ [plaats 3] ,
tegen:
De Nationale Politiete Den Haag, gedaagde,
advocaat mrs. [naam 2] en [ [naam 3] ] te [ [plaats 4] ],
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met twaalf producties;
  • de conclusie van antwoord van gedaagde en de door gedaagde overgelegde producties A1 tot en met A11;
  • de e-mail van eiser van 10 oktober 2022;
  • de brief van gedaagde van 10 oktober 2022.
1.2. Naar aanleiding van verzoeken van beide partijen van 10 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter op 10 oktober 2022 bepaald dat de mondelinge behandeling met
gesloten deuren zal plaatsvinden, uit oogpunt van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser, alsmede in het belang van de openbare orde. Op 11 oktober 2022 is de mondelinge behandeling gehouden. Ter zitting is vervolgens, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de Staat, waartegen eiser zich niet heeft verzet, op grond van artikel 28, eerste lid, sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald dat het aan partijen verboden is mededelingen te doen aan derden over het verhandelde ter zitting alsmede over de in dit kort geding overgelegde processtukken en producties van de zijde van gedaagde.
1.3. Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser wordt verdacht van zeer ernstige strafbare feiten (onder andere meerdere levensdelicten). In verband daarmee wordt hij strafrechtelijk vervolgd.
2.2.
Eiser is op 16 december [jaar 1] in [plaats 2] , [land] , aangehouden. Op 19 december [jaar 1] is eiser vanuit de [land] onder begeleiding van de Nederlandse autoriteiten overgebracht naar Nederland. Sinds zijn aankomst in Nederland verblijft eiser in de penitentiaire inrichting in [plaats 1] .
2.3.
Op 6 oktober 2021 heeft eiser een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: RTG) tegen een ‘anonieme arts’ (hierna: ‘de arts’) ingediend. De arts was aanwezig tijdens de vlucht van eiser vanuit de [land] naar Nederland, was tijdens de vlucht belast met de zorg over eiser en heeft hem tijdens die vlucht volgens eiser niet naar behoren behandeld. De arts was door gedaagde ingehuurd om bij de overbrenging van eiser naar Nederland aanwezig te zijn. De klacht van eiser heeft betrekking op dit handelen van de arts. Eiser heeft het RTG verzocht de klacht in behandeling te nemen. Volgens hem is het met de beschikbare gegevens mogelijk de klacht te behandelen op zodanige wijze dat de arts anoniem blijft.
2.4.
Bij uitspraak van het RTG van 3 februari 2022 is de klacht van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (verder: ‘Wet BIG’) in een klaagschrift de naam en het werkadres van de zorgverlener tegen wie de klacht is gericht moeten zijn opgenomen. Het klaagschrift van eiser voldoet niet aan deze eis en ondanks dat daartoe gelegenheid is gegeven zijn die gegevens niet alsnog verstrekt. Om deze reden
2.5.
Eiser heeft tegen voormelde beslissing op 15 maart 2022 beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG).
2.6.
Bij brief van 2 mei 2022 heeft de secretaris van het CTG aan eiser bericht dat het CTG de klacht niet inhoudelijk kan beoordelen als niet bekend is tegen welke zorgverlener de klacht zich richt. Aan eiser wordt een termijn gegeven om de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. In de brief staat ook dat als niet tijdig wordt gereageerd of de reactie onvoldoende duidelijk is, de zaak kan worden voorgelegd aan de raadkamer van het CTG die de ontvankelijkheid van het beroep zal beoordelen. Eiser heeft vervolgens nog de suggestie gedaan om de klacht in behandeling te nemen gericht tegen de medische afdeling van gedaagde. Dat heeft er niet toe geleid dat de klacht in behandeling is genomen door het CTG en eiser heeft een laatste termijn gekregen om alsnog de persoonsgegevens van de arts aan het CTG te verstrekken.
2.7.
Eiser heeft diverse keren aan gedaagde gevraagd de gegevens van de arts aan hem of het RTG / CTG te verstrekken. Bij brief van 16 augustus 2022 aan de Korpschef van de Nationale Politie heeft eiser gedaagde nog eenmaal de gelegenheid gegeven de naam en het werkadres van de arts door te geven, eventueel rechtstreeks aan het RTG, bij gebreke waarvan de kwestie aan het oordeel van de rechter zal worden voorgelegd. Gedaagde is (ook) naar aanleiding van deze brief niet overgegaan tot verstrekking van de gegevens.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde op straffe van een dwangsom te veroordelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de naam en het adres (van de werkplek) van de arts die op verzoek en in opdracht van gedaagde medische zorg verleende aan eiser tijdens de aanhouding van eiser in [plaats 2] en vervolgens overbrenging per vliegtuig en aansluitend helikopter naar de penitentiaire inrichting in [plaats 1] , aan eiser dan wel het CTG bekend te maken, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Eiser heeft diverse pogingen gedaan de gegevens van de arts te achterhalen. Aan de klachtencoördinator van gedaagde is gevraagd na te gaan of de arts bereid was zijn naam en werkadres te geven. Dat was niet het geval, hij wilde uit veiligheidsoverwegingen anoniem blijven. Ook tussenkomst van de Nationale Ombudsman, de rechter-commissaris in de strafzaak en de officier van justitie heeft er niet toe geleid dat aan eiser de naam van de arts is verstrekt. Gedaagde is verantwoordelijk voor de arts die zij heeft ingeschakeld bij het overbrengen van eiser vanuit [plaats 2] naar Nederland. Op grond van artikel 47 van de Wet BIG is de arts onderworpen aan tuchtrechtspraak. Het RTG kan de ingediende klacht niet in behandeling nemen, zolang de gegevens van de arts niet bekend zijn. Eiser acht het in strijd met de regels van het maatschappelijk verkeer en dus onrechtmatig om de arts anoniem te laten werken zodat hij zich aan de voor hem geldende beroepsregels kan onttrekken. Gedaagde weigert de naam te verstrekken, zonder zelfs maar een reden te geven en zonder schriftelijk te reageren op de brief van 16 augustus 2022. Eiser stelt dat bij een belangenafweging zijn belang om een klacht te kunnen laten behandelen zwaarder moet wegen dan het belang van de arts om anoniem te willen blijven. Gedaagde, als opdrachtgever van de arts, kan zich niet op dat belang van de arts beroepen en moet naam en werkadres van de arts verstrekken aan eiser of aan het Tuchtcollege. Anders zou het klachtrecht van eiser illusoir worden.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiser spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Voldoende aannemelijk is dat het CTG het ingediende beroep tegen de beslissing van het RTG niet-ontvankelijk zal verklaren, als de gegevens van de arts niet (op korte termijn) worden verstrekt. Daarmee is het spoedeisend belang van eiser gegeven. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat eiser – zoals gedaagde onweersproken heeft gesteld – nog tot 20 december [jaar 3] de gelegenheid heeft om een klacht in te dienen tegen de arts. Eiser heeft er voor gekozen om reeds nu een klacht in te dienen, die keuze staat hem vrij en daarmee is het spoedeisend belang – gezien de door het CTG gestelde termijn – gegeven.
4.2.
Uitgangspunt is, dat in beginsel iedereen die daar een rechtstreeks belang bij heeft een klacht tegen een zorgverlener in moet kunnen dienen. Gezien de stellingen van eiser kan worden aangenomen dat hij rechtstreeks belang heeft bij het indienen van een klacht tegen de arts. Eiser heeft namelijk klachten over de wijze waarop hij tijdens zijn vlucht vanuit [plaats 2] naar Nederland door de arts behandeld, althans begeleid, is. De situatie waarin eiser verkeert – namelijk dat hij verdacht wordt van zeer ernstige strafbare feiten – maakt dat niet op voorhand anders.
4.3.
De bij de beoordeling van de vordering van eiser toe te passen belangenafweging leidt er echter toe dat zijn vordering in dit kort geding niet kan worden toegewezen. Hiertoe is het volgende van belang. In de strafzaak heeft op 6 maart [jaar 2] een zitting plaatsgevonden. Tijdens die openbare zitting heeft de rechtbank bepaald dat het de raadsvrouw van eiser in verband met mogelijke veiligheidsrisico’s niet is toegestaan om identificerende gegevens te noemen over de bezetting van het vliegtuig waarmee eiser naar Nederland is gebracht. Op 3 februari 2021 heeft op verzoek van eiser een verhoor van de arts bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. De officier van justitie heeft in het kader van dat verhoor op grond van artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering gevorderd dat de rechter-commissaris alle maatregelen neemt die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de personalia en het werkadres van de arts bekend worden, omdat – vanwege de aard van de verdenkingen jegens eiser – gevreesd wordt dat de veiligheid van de arts in het geding komt als de arts informatie aan justitie geeft. Dit verzoek heeft de rechter-commissaris onder verwijzing naar de beslissing van de rechtbank van 6 maart [jaar 2] gehonoreerd.
4.4.
Kennelijk is in de strafprocedure – waar meer informatie beschikbaar is over het handelen waarvan eiser verdacht wordt, alsmede over eventuele veiligheidsrisico’s – besloten dat de gegevens van de arts uit veiligheidsoverwegingen anoniem moeten blijven. Dat is een beslissing die niet lichtvaardig genomen wordt en die kennelijk in de strafzaak – zowel door de rechtbank als de rechter-commissaris – noodzakelijk is geacht. Bij die stand van zaken moet het belang van de arts geen ernstig veiligheidsrisico te lopen zwaarder wegen dan het belang van eiser bij behandeling van zijn tuchtklacht op korte termijn. De voorzieningenrechter zal derhalve niet in kort geding, in afwijking van de in de strafzaak genomen beslissingen, gedaagde veroordelen de gegevens van de arts aan eiser te verstrekken. Ook de vordering om gedaagde te veroordelen de gegevens van de arts rechtstreeks aan het CTG te verstrekken zal worden afgewezen. Eiser beoogt met dat deel van de vordering te bewerkstelligen dat de klacht bij het CTG / RTG alsnog behandeld kan worden, zonder dat de gegevens van de arts bij hem bekend worden. Gedaagde stelt echter terecht dat, los van het feit dat het tuchtcollege reeds te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn de klacht op die manier te behandelen, hieraan een reëel risico verbonden is dat die gegevens alsnog bij eiser terecht komen, althans dat zodanige informatie over de arts bekend wordt dat hij aan de hand daarvan alsnog geïdentificeerd kan worden.
4.5.
Slotsom is dat de vordering wordt afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij,

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op
€ 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken en dat – bij gebreke daarvan – daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.