ECLI:NL:RBDHA:2022:11469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
AWB 21_961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na intrekking verblijfsvergunning

In de zaak tussen verzoeker, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod van 10 jaren door verweerder. Het primaire besluit werd genomen op 25 januari 2021, waarna verzoeker de voorzieningenrechter vroeg om een voorlopige voorziening. Voordat de zitting plaatsvond, verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond bij besluit van 24 maart 2021. Verzoeker ging hiertegen in beroep en vroeg opnieuw om een voorlopige voorziening. De rechtbank had op 21 maart 2022 al uitspraak gedaan op het beroep, waardoor de voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/961

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J.G.M. Berben).

Procesverloop

In het besluit van 25 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en een terugkeerbesluit en inreisverbod van 10 jaren opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Bij uitspraak van 21 maart 2022 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.