In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 28 maart 2022 heeft de Staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, omdat de uiterste overdrachtsdatum was verstreken. Hierdoor was de Staatssecretaris tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres.
Tijdens de zitting op 29 maart 2022 is eiseres, samen met haar gemachtigde, niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat, aangezien het bestreden besluit was ingetrokken, eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank verklaarde het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de proceskosten vergoed moeten worden. Aangezien de Staatssecretaris door de intrekking van het besluit tegemoet was gekomen aan het beroep van eiseres, werd hij veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,00. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2022.