ECLI:NL:RBDHA:2022:11485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.4006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoeker naar Duitsland en de rechtsgeldigheid van het overdrachtsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een overdrachtsbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een asielzoeker, was op 22 februari 2022 staande gehouden in Nederland en in bewaring gesteld. Op 25 februari 2022 heeft de Staatssecretaris een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten gestuurd, welke op 1 maart 2022 werd geaccepteerd. Op 2 maart 2022 werd het overdrachtsbesluit genomen, waartegen eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 29 maart 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. M.O. Wattilete, was wel aanwezig.

Eiser betoogde dat het overdrachtsbesluit onterecht was genomen en dat dit besluit enkel voor vertraging zorgde. Hij stelde dat hij op het moment van zijn aanhouding direct terug wilde keren naar Duitsland, waar hij een treinretour had en voldoende middelen om terug te keren. Eiser meende dat het besluit in strijd was met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, omdat hij onnodig lang van zijn vrijheid was beroofd.

De rechtbank oordeelde dat, aangezien eiser zijn asielverzoek in Nederland had ingetrokken, het overdrachtsbesluit als een kennisgeving aan eiser gold dat hij zou worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het genomen besluit en oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet leidden tot een schending van de genoemde beginselen. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4006
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een overdrachtsbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 22 februari 2022 staande gehouden in Nederland en in bewaring gesteld. Op 25 februari 2022 heeft verweerder een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten gestuurd. Op 1 maart 2022 heeft Duitsland het verzoek van Nederland om eiser over te nemen geaccepteerd. Verweerder heeft op 2 maart 2022 een overdrachtsbesluit genomen.
2. Eiser stelt dat het overdrachtsbesluit ten onrechte is genomen en alleen maar voor vertraging heeft gezorgd. Op het moment dat eiser werd staande gehouden wilde hij direct terug keren naar Duitsland. Hij had namelijk een treinretour van Duitsland naar Nederland en had ook voldoende middelen om terug te keren naar Duitsland. Het nemen van het overdrachtsbesluit is daarom volgens eiser in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Hierdoor is eiser namelijk onnodig lang van zijn vrijheid beroofd.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Omdat eiser zijn asielverzoek in Nederland heeft ingetrokken geldt het overdrachtsbesluit als een kennisgeving aan eiser dat hij wordt overgedragen aan Duitsland. Niet valt in te zien waarom verweerder niet tot het nemen van
dit overdrachtsbesluit mocht overgaan. De stelling dat hij vrijwillig heeft willen terugkeren naar Duitsland staat daaraan niet in de weg. De door eiser aangevoerde omstandigheden leiden de rechtbank ook niet tot het oordeel dat sprake is van een schending met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2022

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.