ECLI:NL:RBDHA:2022:11486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.4201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen mocht worden, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser voerde aan dat Duitsland niet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure zijn en dat de Duitse autoriteiten de garantie bieden dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Eiser stelde ook dat hij geen recht had op kosteloze rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat de Procedurerichtlijn niet vereist dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op gratis rechtsbijstand in elke fase van de asielprocedure. Daarnaast voerde eiser aan dat hij vanwege de coronapandemie niet kon worden overgedragen aan Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheid vormden die de overdracht onrechtmatig zou maken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4201
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak NL22.4202, plaatsgevonden op 29 maart 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 29 november 2021 een verzoek naar Duitsland verstuurd om eiser terug te nemen. Duitsland heeft dit verzoek op 1 december 2021 geaccepteerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. De Duitse autoriteiten houden zich namelijk niet altijd
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
aan de Opvangrichtlijn. Hiervoor verwijst eiser naar het Country Report: Duitsland, update 2017, naar de update van 2018 en de update van 2019 (de AIDA-rapporten). Uit deze rapporten blijkt volgens eiser dat de opvangcentra in Duitsland vaak niet voldoen aan de basisbehoeften, dat er een gebrek is aan privacy en dat er een tekort is aan opvangplaatsen. Eiser heeft ook meegemaakt dat hij in Duitsland op straat moest slapen, hij moest daar als dier op straat leven. Daarnaast is eiser vaak gediscrimineerd en onvriendelijk behandeld door burgers en autoriteiten in Duitsland. Eiser is in Duitsland ook ten onrechte beschuldigd voor mishandeling, waarvoor hij vijf maanden in detentie moest zitten.
Eiser voert verder aan dat als hij wordt overgedragen naar Duitsland hij zal worden uitgezet naar Somalië. In Somalië zal eiser worden onderworpen aan een schending van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij had namelijk een oom die alcohol smokkelde van Ethiopië naar Somalië, dat is ten strengste verboden. Eiser zal daarom opgepakt worden en ter dood worden gebracht. Daarnaast behoort hij tot de Madiban stam, die klein en onbewapend is, waardoor deze ook kwetsbaar is. Er zal geen andere stam zijn die eiser zal beschermen.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De AIDA-rapporten waar eiser naar verwijst bevatten naar het oordeel van de rechtbank weliswaar kritische kanttekeningen over de asielprocedure en de opvang in Duitsland, maar hieruit blijkt niet dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De Duitse autoriteiten garanderen met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verdragsverplichtingen en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de garantie dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat eiser na overdracht aan Duitsland zal worden uitgezet naar Somalië, zonder dat zijn asielmotieven zijn beoordeeld. Dat sprake is van een reëel risico op indirect refoulement volgt de rechtbank daarom niet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM. De stelling van eiser dat hij wordt gediscrimineerd heeft hij niet nader onderbouwd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de discriminatie niet van zodanige aard is dat hij niet overgedragen kan worden. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, moet hij zich wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. Niet blijkt dat eiser al eerder heeft geprobeerd zich te wenden tot de Duitse autoriteiten om te klagen.
Recht op rechtsbijstand
5. Eiser voert verder aan dat hij geen gratis rechtsbijstand krijgt waardoor hij zijn klachten niet aan een advocaat voor kan leggen. In artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn staat dat lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand en
vertegenwoordiging niet worden aangeboden wanneer een beroep geen reële kans van slagen heeft, maar in casu valt niet op voorhand uit te sluiten dat het beroep van verzoeker geen reële kans van slagen zal hebben. Daarnaast weet eiser niet waar in Duitsland hij moet klagen en omdat hij geen Duits spreekt kan hij ook geen informatie opvragen over de klachtenprocedure.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in elke fase van elke asielprocedure in eerste aanleg. Uit artikel 21 van de Procedurerichtlijn volgt dat lidstaten voorwaarden mogen verbinden aan het aanbieden van kosteloze rechtsbijstand. Artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn, biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteiten geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze rechtsbijstand als door de rechter wordt geoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland geen recht had (en na overdracht geen recht zal hebben) op toegang tot een onafhankelijke rechter. Dat eiser van mening is dat zijn beroep wel kans van slagen heeft moet hij in een asielprocedure in Duitsland aankaarten. Dat eiser geen Duits spreekt doet daar niet aan af. Er zijn ook andere mogelijkheden om deze informatie te verkrijgen, bijvoorbeeld door hulp te vragen aan een vluchtelingenorganisatie. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Coronapandemie
7. Eiser stelt verder dat hij vanwege de coronapandemie niet kan worden overgedragen naar Duitsland. Hij is namelijk nog niet volledig gevaccineerd, daarom is hij bang om besmet te raken in de overbevolkte opvangcentra.
8. De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van eiser, maar deze zorgen kunnen er niet toe leiden dat Duitsland niet meer de verantwoordelijke lidstaat is. De coronapandemie is geen bijzondere individuele omstandigheid die van onevenredige hardheid getuigd. De rechtbank wijst erop dat de coronapandemie een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Verweerder heeft zich daarom ook in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat geen aanleiding bestaat om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.