ECLI:NL:RBDHA:2022:11486
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen mocht worden, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser voerde aan dat Duitsland niet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure zijn en dat de Duitse autoriteiten de garantie bieden dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Eiser stelde ook dat hij geen recht had op kosteloze rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat de Procedurerichtlijn niet vereist dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op gratis rechtsbijstand in elke fase van de asielprocedure. Daarnaast voerde eiser aan dat hij vanwege de coronapandemie niet kon worden overgedragen aan Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheid vormden die de overdracht onrechtmatig zou maken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.