ECLI:NL:RBDHA:2022:11494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/09/635540 / JE RK 22-1984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg en veiligheid

Op 21 oktober 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, naar aanleiding van ernstige zorgen over de basale zorg, veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige01] in de opvoedomgeving bij de ouders. De ouders, [de man01] en [de vrouw01], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie is problematisch door onderlinge conflicten en de persoonlijke problematiek van de moeder. Ondanks eerdere hulpverlening is het niet gelukt om de zorgen weg te nemen, waardoor de kinderrechter heeft besloten tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor zes maanden.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige01] momenteel in een pleeggezin verblijft en zich daar goed ontwikkelt. De zorgen van de Raad zijn onder andere gericht op de onveilige opvoedomgeving bij de ouders, waar sprake is van verwaarlozing en huiselijk geweld. De vader heeft aangegeven niet in staat te zijn om de zorg voor [minderjarige01] op zich te nemen, en de moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [minderjarige01] zodanig is dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is en dat een thuisplaatsing bij de ouders op dit moment niet in het belang van het kind is.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/635540 / JE RK 22-1984
Datum uitspraak: 21 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 22 september 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door advocaat: mr. M.A. Spek te ’s-Gravenhage,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
per briefadres te [plaats01] ,
bijgestaan door advocaat: mr. S. Salhi te ’s-Gravenhage,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 18 oktober 2022.
Op 21 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [naam01] namens de Raad;
- mevrouw [naam02] en mevrouw [naam03] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door mevrouw J. Laakja, tolk Arabisch.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 augustus 2022 [minderjarige01] voorlopig onder toezicht gesteld van 9 augustus 2022 tot 26 oktober 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige01] . Zij heeft al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in haar jonge leven. Zij heeft op verschillende plekken gewoond, is blootgesteld aan structurele onveiligheid en het heeft haar ontbroken aan basale zorg. Aangezien er al langere tijd zorgen bestonden is er in het preventief kader hulpverlening ingezet vanuit ’t Zorghuisje. Dit heeft er echter niet toe geleid dat de zorgen zijn verminderd. ’t Zorghuisje heeft geconcludeerd dat er sprake is van beperkte leerbaarheid bij de moeder en dat het de moeder ontbreekt aan de basis opvoedvaardigheden waaronder het kunnen aansluiten bij wat [minderjarige01] emotioneel nodig heeft. [minderjarige01] is daardoor in onveilige situaties terechtgekomen, waarbij er sprake was van verwaarlozing. Daarnaast zijn er ook grote zorgen omtrent het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden tussen de ouders, waar [minderjarige01] getuige van is geweest. De Raad is bezorgd welke invloed dit heeft op de hechtingsontwikkeling van [minderjarige01] . Op dit moment verblijft [minderjarige01] in een pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt. De Raad vindt het belangrijk dat zij daar het komende halfjaar verblijft. De opvoedomgeving bij de moeder wordt momenteel te onveilig geacht. Daarnaast kan [minderjarige01] niet bij de vader verblijven. De vader heeft zelf aangegeven dat hij niet in staat is om de volledige verzorging van [minderjarige01] op zich te nemen. De komende tijd moet gekeken worden of een plaatsing in het netwerk tot de mogelijkheden behoort. Daartoe heeft de vader de tante vaderszijde aangedragen als mogelijke pleegouder. Dit moet echter zorgvuldig onderzocht worden, omdat er spanningen zijn tussen de families van de ouders. Er moet daarom goed onderzocht worden of een plaatsing bij de tante vaderszijde wel in het belang van [minderjarige01] is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat zij de bezoeken tussen [minderjarige01] en de ouders heeft begeleid. Voor beide ouders geldt een aparte bezoekregeling. De vader heeft een keer in de week één uur omgang met [minderjarige01] . Daarbij vindt de omgang plaats in informele setting. De omgang met de vader zal over enige tijd geëvalueerd worden, waarna besloten wordt of de omgang in duur en frequentie uitgebreid kan worden. De omgang met de moeder is in overleg met haar behandelaar afgebouwd in frequentie, omdat het minder goed ging met de moeder. Zij heeft nu eens in de drie weken omgang met [minderjarige01] , mits haar psychische gesteldheid dat toelaat. Er is omgangsbegeleiding aangevraagd voor de moeder, zodat een onafhankelijke partij zicht kan krijgen op de interactie tussen moeder en kind. Verder heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat de komende tijd gekeken moet worden of een netwerkplaatsing mogelijk is. Daartoe is de tante vaderszijde voor een officiële pleegzorgscreening aangemeld bij [naam04] .
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de machtiging uithuisplaatsing. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat zij de zorg voor [minderjarige01] zo snel mogelijk weer op zich wil nemen. De moeder bevestigt dat zij de laatste tijd niet lekker in haar vel zit, maar geeft aan dat dit komt door problemen in de relationele sfeer. Dit is echter niet altijd het geval bij moeder. De moeder herkent zich dan ook niet in alle zorgen die genoemd zijn in het raadsrapport. Haar ziektebeeld komt meer naar voren dan haar opvoedvaardigheden. De moeder staat open voor hulp en wil aan de slag om de zorgen weg te nemen. Zij geeft aan een kans te willen krijgen om te laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige01] kan dragen. Daarbij geeft de moeder ook aan dat zij een groot netwerk heeft dat haar steunt. De moeder verblijft op dit moment nog in de opvang, maar zij voert wel gesprekken met de gemeente over het krijgen van woonruimte. De moeder brengt verder naar voren dat zij moeite heeft met de pleegzorgscreening van de tante vaderszijde. De familiesituatie is complex en de moeder vraagt zich dan ook af wat een eventuele plaatsing bij de tante vaderszijde betekent voor haar contact met [minderjarige01] .
Door en namens de vader is ingestemd met het verzochte. De vader is geschrokken van de zorgen die genoemd zijn in het raadsrapport. Gelet op de genoemde zorgen kan [minderjarige01] op dit moment niet terug naar de moeder. Ook een plaatsing bij de vader is op dit moment niet aan de orde. Hij ziet in dat hij [minderjarige01] op dit moment niet de zorg kan bieden die zij nodig heeft, nu hij voltijds werkt. Hij vindt het dan ook goed dat [minderjarige01] de komende tijd in het pleeggezin verblijft. Wel moet de komende tijd onderzocht worden of [minderjarige01] binnen het netwerk geplaatst kan worden, te weten bij de tante vaderszijde. De vader vindt het fijn dat hij [minderjarige01] regelmatig ziet. Hij heeft verder aangegeven dat het contact met de pleegouders en de jeugdbeschermer goed verloopt.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat er grote zorgen waren over de basale zorg, veiligheid en verdere ontwikkeling van [minderjarige01] in de opvoedomgeving bij de ouders. De zorgen zijn gelegen in de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van de moeder. Het lukte de moeder – hoofdopvoeder van [minderjarige01] – niet om in haar opvoedbehoeften te voorzien. Hiermee heeft zij [minderjarige01] in onveilige situaties gebracht. Daarnaast is [minderjarige01] getuige geweest van huiselijk geweld in de opvoedomgeving bij de ouders. Hoewel er in vrijwillig kader hulpverlening betrokken is geweest bij het gezin, is het niet gelukt om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat er gedwongen hulpverlening bij het gezin betrokken blijft. Het is belangrijk dat een jeugdbeschermer zicht houdt op de ontwikkeling en hechting van [minderjarige01] . Op dit moment is een thuisplaatsing bij één van de ouders niet aan de orde. De moeder dient eerst hulpverlening te krijgen voor haar persoonlijke problematiek en er dient meer zicht te komen op haar opvoedvaardigheden. Ook een thuisplaatsing bij de vader is niet mogelijk, nu hij zelf heeft aangegeven de zorg voor [minderjarige01] momenteel niet te kunnen dragen. De kinderrechter acht het dan ook in het belang van [minderjarige01] noodzakelijk dat zij de komende tijd in het pleeggezin blijft wonen, waar zij een veilige en stabiele basis heeft en toekomt aan haar ontwikkeling. De komende tijd moet er gekeken worden welke opvoedomgeving op de langere termijn passend is voor [minderjarige01] . Daarbij merkt de kinderrechter op dat een eventuele netwerkplaatsing – mede gelet op de spanningen tussen de ouders onderling en het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders en andere familieleden – zorgvuldig onderzocht moet worden.
Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] van 21 oktober 2022 tot 21 oktober 2023 onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 26 oktober 2022 tot 21 april 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.