ECLI:NL:RBDHA:2022:11536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
5 november 2022
Zaaknummer
22/3689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding invoerrechten en toepassing hardheidsclausule bij verplaatsingskostenregeling Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van invoerrechten voor een personenauto behandeld. Eiser, die van 1 juli 2015 tot 1 juli 2020 op Curaçao werkzaam was, heeft bij zijn terugkeer naar Nederland twee auto’s aangeschaft. Na zijn herplaatsing naar Curaçao in 2021, heeft hij invoerrechten van ongeveer € 994,51 moeten betalen voor de auto van zijn echtgenote, die hij naar Curaçao verscheepte. De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag om vergoeding van deze invoerrechten afgewezen, met als argument dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de keuze om naar Curaçao te solliciteren en dat hij niet voldeed aan de fiscale regel dat de auto minimaal een jaar in zijn bezit moet zijn om vrijgesteld te worden van invoerrechten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de hardheidsclausule van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie niet van toepassing is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie een bijzonder geval betreft. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet onbillijk is en dat de gevolgen van de keuze van eiser om naar Curaçao te verhuizen, niet voor rekening van Defensie komen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard, en de rechtbank heeft de toepassing van de hardheidsclausule afgewezen. Eiser krijgt wel zijn griffierecht vergoed en de proceskosten worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Blekman),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om vergoeding van de door hem betaalde invoerrechten voor het invoeren van een personenauto van Nederland naar Curaçao.
Met het bestreden besluit van 22 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder en mr. P.E.M. van der Veen-Broekhuizen namens het bevoegde gezag.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is van 1 juli 2015 tot 1 juli 2020 werkzaam geweest als [functienaam] op Curaçao. Met ingang van 1 juli 2020 is eiser een functie in Nederland toegewezen. Bij aankomst in Nederland heeft hij op 30 juli 2020 twee personenauto’s gekocht, één op zijn eigen naam en één op de naam van zijn echtgenote. Bij besluit van 30 oktober 2020 is eiser met ingang van 1 juli 2021 een functie op Curaçao toegewezen. In verband met de verhuizing naar Curaçao heeft eiser zijn auto verkocht en de auto van zijn echtgenote op
21 juni 2021verscheept naar Curaçao, waarvoor hij invoerrechten heeft moeten betalen van omgerekend ongeveer € 994,51. Op 7 oktober 2021 heeft eiser de aanvraag om vergoeding van de invoerrechten ingediend, omdat hij heeft gehoord dat vier collega’s in soortgelijke situaties de invoerrechten vergoed hebben gekregen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen.
Waarom weigert verweerder de invoerrechten te vergoeden?
2. Verweerder vindt dat eiser zelf ervoor heeft gekozen om voor de functie op Curaçao te solliciteren. Eiser had dus zelf op de hoogte moeten zijn van de daarbij behorende consequenties, namelijk dat hij niet voldoet aan de fiscale regel van de belastingdienst Caribisch Nederland, dat de auto minimaal 1 jaar in zijn bezit moet zijn om geen invoerrechten te betalen. Het is dan ook niet redelijk deze consequenties voor rekening van Defensie te laten komen. Vanaf 1 februari 2020 wordt artikel 3 van de Verplaatsingskostenregeling Defensie (VKRD) stringenter toegepast. Eiser kan daarom geen geslaagd beroep doen op soortgelijke gevallen van voor die datum. De hardheidsclausule van artikel 31 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) is terecht niet toegepast, want de regelgeving voorziet in de situatie van eiser en er is geen sprake van onbillijkheid van overwegende aard.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder de hardheidsclausule ten onrechte niet heeft toegepast. Eiser voelde zich genoodzaakt om op de functie op Curaçao te solliciteren, omdat hij in onzekerheid verkeerde over zijn plaatsing op een functie in Nederland. De aan hem toegewezen functie bleek namelijk na zijn aankomst in Nederland niet beschikbaar en hem kon niet worden toegezegd dat hij daadwerkelijk op een functie in Nederland zal worden geplaatst. Deze onzekerheid en de gevolgen daarvan zijn te wijten aan verweerder en dat maakt dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Het niet toepassen van de hardheidsclausule is bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Wat stelt verweerder in beroep?
4. De uitvoeringspraktijk ten aanzien van het vergoeden van invoerrechten in zaken als die van eiser is vanaf 2021, en niet vanaf 1 februari 2020, gewijzigd. Sedertdien worden de invoerrechten niet meer vergoed op basis van de hardheidsclausule indien de auto is gekocht voorafgaande aan de functietoewijzing. Eiser verkeerde niet in onzekerheid over zijn plaatsing op een functie, want hem is wel degelijk toegezegd dat hij in Nederland na een jaar van een zogeheten dubbele plaatsing, weer op een functie zal worden geplaatst. Deze toezegging zou zijn nagekomen. Het is dus de eigen keuze van eiser geweest om op een functie op Curaçao te solliciteren. De gevolgen hiervan, waaronder het betalen van invoerrechten, dienen dan ook niet voor de rekening van verweerder te komen.
Wat zijn de regels?
5. De regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hardheidsclausule
6. Invoerrechten komen op grond van artikel 3, derde lid, van de VKRD ten laste van de defensieambtenaar. Niet in geschil is dat op grond van de regelgeving eiser geen aanspraak op vergoeding van de invoerrechten heeft. In geschil is of verweerder in de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden, in redelijkheid aanleiding had hoeven zien om de hardheidsclausule van artikel 31 van het VKBD toe te passen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
6.1.
Op grond van de hardheidsclausule kan in een bijzonder geval, van de regeling worden afgeweken voor zover de toepassing van de regeling onbillijk zou zijn. [1] Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn aanvraag een bijzonder geval betreft ten opzichte van de aanvragen om vergoeding van invoerrechten die na december 2020 zijn ingediend.
Dat in zijn geval de afwijzing van de aanvraag, tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt. Het betalen van invoerrechten van ongeveer
€ 994,51 is op zich zelf, zonder nadere motivering, hiertoe onvoldoende. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij genoodzaakt was om binnen een jaar na zijn terugkomst in Nederland, opnieuw naar Curaçao te verhuizen en daardoor (onvoorzienbaar) invoerkosten moest maken. Eiser betwist niet dat hem door een daartoe bevoegd gezag een toezegging over plaatsing op een functie in Nederland is gedaan, maar stelt dat deze toezegging niet zou kunnen worden nagekomen. Eiser heeft dit evenwel niet met bewijs gestaafd. Dat de toezegging niet zou kunnen worden nagekomen, heeft verweerder nadrukkelijk ontkend. Gezien het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat de terugkeer van eiser op een functie naar Curaçao, niet een eigen keuze van eiser is geweest. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de invoerrechten, die een gevolg van deze keuze zijn, niet door Defensie hoeven te worden gedragen.
Gelijkheidsbeginsel
6.2.
De omstandigheid dat verweerder aanvragen die tot januari 2021 zijn ingediend, met toepassing van de hardheidsclausule heeft ingewilligd, leidt niet tot een ander oordeel. Omdat de uitvoeringspraktijk per 2021 is gewijzigd, is geen sprake van vergelijkbare gevallen. Niet is gebleken dat een aanvraag als van eiser in de periode vanaf 2021 is ingewilligd. De door eiser in beroep overgelegde informatie, die in het kader van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid is verstrekt, onderbouwt de stelling van verweerder dat de hardheidsclausule vanaf 2021 niet meer wordt toegepast bij beoordeling van aanvragen om vergoeding van invoerrechten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Artikel 6:22 Awb
7. Verweerder heeft voor het eerst in het verweerschrift duidelijkheid verschaft met betrekking tot de datum van de wijziging van de praktijk met betrekking tot het vergoeden van invoerrechten met toepassing van de hardheidsclausule. Het bestreden besluit is dus op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd en is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet in zijn belangen is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen nu de aanvraag van eiser van na de voornoemde wijziging dateert.
Conclusie
8.
Het beroep is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank ziet ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Verplaatsingskostenbesluit defensie

Artikel 31. Hardheidsclausule
De Minister kan van de artikelen 2 tot en met 29 afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van dat deze regelgeving beoogd te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Verplaatsingskostenregeling defensie

Artikel 3. Tegemoetkoming transportkosten
1. De defensieambtenaar heeft aanspraak op het transport van zijn inboedel indien het transport wordt uitgevoerd door een verhuisbedrijf bedoeld in artikel 15 derde lid van het besluit.
2. De defensieambtenaar die het transport van zijn inboedel niet door een verhuisbedrijf laat verzorgen, maar de verhuizing in eigen beheer uitvoert, heeft aanspraak op vergoeding van de kosten van huur en brandstof van een bestel- of vrachtauto dan wel – indien het transport van de inboedel anderszins plaats vindt – op de tegemoetkoming per kilometer, met dien verstande dat niet meer dan twee ritten van de oude naar de nieuwe woning worden vergoed waarbij de tegemoetkoming wordt bepaald met toepassing van het Besluit dienstreizen defensie. De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag van de transportkosten als bedoeld in het eerste lid.
3. De defensieambtenaar heeft aanspraak op het transport van een motorvoertuig bij aanspraak op tegemoetkoming in de verhuiskosten naar of van een land buiten Europa, waarbij eventuele invoerrechten ten laste komen van de defensieambtenaar.
4. De defensieambtenaar heeft aanspraak op een onbelaste tegemoetkoming in de kosten van het transport van huisdieren ingeval van een verhuizing naar of van een land buiten Europa. De tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten maar ten hoogste € 200,–.
5. Andere kosten dan transportkosten als bedoeld in het vierde lid, zoals kosten voor een bench, invoerrechten, quarantaine e.d. komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Voetnoten

1.Staatsblad 2012, nr. 596, pag. 42.