Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van invoerrechten voor een personenauto behandeld. Eiser, die van 1 juli 2015 tot 1 juli 2020 op Curaçao werkzaam was, heeft bij zijn terugkeer naar Nederland twee auto’s aangeschaft. Na zijn herplaatsing naar Curaçao in 2021, heeft hij invoerrechten van ongeveer € 994,51 moeten betalen voor de auto van zijn echtgenote, die hij naar Curaçao verscheepte. De staatssecretaris van Defensie heeft de aanvraag om vergoeding van deze invoerrechten afgewezen, met als argument dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de keuze om naar Curaçao te solliciteren en dat hij niet voldeed aan de fiscale regel dat de auto minimaal een jaar in zijn bezit moet zijn om vrijgesteld te worden van invoerrechten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de hardheidsclausule van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie niet van toepassing is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie een bijzonder geval betreft. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet onbillijk is en dat de gevolgen van de keuze van eiser om naar Curaçao te verhuizen, niet voor rekening van Defensie komen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van onbillijkheid van overwegende aard, en de rechtbank heeft de toepassing van de hardheidsclausule afgewezen. Eiser krijgt wel zijn griffierecht vergoed en de proceskosten worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.518,-.