ECLI:NL:RBDHA:2022:11549
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit proceskosten bestuursrecht in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Op 26 september 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de verzoeker ingewilligd. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten wanneer het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoetkomt. Aangezien de staatssecretaris de asielaanvraag van de verzoeker heeft ingewilligd terwijl het beroep nog aanhangig was, is de rechtbank van oordeel dat de verzoeker kennelijk in het gelijk is gesteld.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is berekend op basis van een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker.