ECLI:NL:RBDHA:2022:11661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/09/633368 / JE RK 22-1649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en niet-ontvankelijkheid verzoek wijziging verblijfplaats

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], vertoonden signalen van trauma en hechtingsproblematiek, wat leidde tot de noodzaak van uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen zijn toegenomen sinds hun uithuisplaatsing en dat er een periode van stabilisatie nodig is voordat een eventuele terugplaatsing kan worden overwogen. De moeder van de kinderen heeft zich intensief ingezet om de situatie te verbeteren, maar de kinderrechter oordeelt dat de kinderen momenteel niet veilig thuis kunnen worden geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is toegewezen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 13 januari 2023.

Daarnaast is er een verzoek gedaan tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen, maar dit verzoek is door de kinderrechter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van de kinderen en de moeder zorgvuldig in de gaten gehouden moet worden, en dat er ondersteuning vanuit de hulpverlening noodzakelijk is om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaakgegevens: (I) C/09/633368 / JE RK 22-1649 en (IV) C/09/635346 / JE RK 22-1960
Datum uitspraak: 25 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de 5 augustus 2022 en 19 september 2022 ingekomen verzoekschriften van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. E.L. de Craen te Den Haag.

Het procesverloop

(I) Bij beschikking van 16 augustus 2022 is de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aangehouden tot de zitting van 19 oktober 2022, welke datum wegens omstandigheden is gewijzigd naar deze zitting.
(II) Bij beschikking van 8 september 2022 is de spoedvoorziening van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg afgewezen en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 21 september 2022.
(III) Bij beschikking van 13 september 2022 is de spoedvoorziening van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg toegewezen van 13 september 2022 tot 23 september 2022 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 21 september 2022.
(I en IV) Bij beschikking van 21 september 2022 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 23 september 2022 tot 1 november 2022 en is voor het overige de behandeling van het verzoek (verzoek IV) en van het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats in het kader van de ondertoezichtstelling (verzoek IV) aangehouden tot de zitting van 25 oktober 2022. Ten aanzien van de verzoeken II en III isin genoemde beschikking vastgesteld dat er niets meer te beslissen valt.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 16 augustus 2022 met de daarin vermelde stukken;
- voornoemde beschikking d.d. 8 september 2022 met de daarin vermelde stukken;
- voornoemde beschikking d.d. 13 september 2022 met de daarin vermelde stukken;
- voornoemde beschikking d.d. 21 september 2022 met de daarin vermelde stukken;
- de rapportage van de gecertificeerde instelling d.d. 17 oktober 2022 met de huidige stand van zaken en de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden tot thuisplaatsing, zoals verzocht door de kinderrechter bij beschikking d.d. 21 september 2022.
Op 25 oktober 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk op crisisgroep [verblijfplaats 1]
- [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven feitelijk in gezinshuis [verblijfplaats 2] .
- Voor de overige feiten wordt verwezen naar de beschikking d.d. 21 september 2022.

Verzoek en verweer

Verzoek I
Het schriftelijk ingediende verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor het aangehouden deel, te weten de duur van de ondertoezichtstelling (tot 13 januari 2023). Ter zitting is, gezien de gewijzigde omstandigheden, de categorie voor de uithuisplaatsing mondeling gewijzigd. Het verzoek strekt nu tot machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, alsmede tot machtiging om [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er is op meerdere vlakken sprake van complexe problematiek. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen zijn de zorgen verder toegenomen. Alle vier de kinderen laten signalen zien van trauma en hechtingsproblematiek. Het is van belang dat wordt onderzocht welke schade de kinderen hebben opgelopen en welke hulp noodzakelijk is om de reeds bestaande ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Onderzoek hiertoe is momenteel nog niet mogelijk, omdat de kinderen nog onvoldoende gestabiliseerd zijn en de volledige zorgen nog niet aan de oppervlakte zijn gekomen. Het is van belang dat de kinderen een periode van rust, duidelijkheid en structuur ervaren, voordat dergelijk onderzoek naar de in te zetten hulpverlening kan worden gestart. De gecertificeerde instelling complimenteert de moeder voor haar inzet en medewerking aan de gestelde bodemeisen, waaronder het schoonmaken en opruimen van de woning. Desondanks acht de gecertificeerde instelling de moeder momenteel onvoldoende in staat de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Naast het voorzien in de basisbehoeften van de kinderen is het ook noodzakelijk dat de moeder de kinderen op sociaal-emotioneel gebied kan bieden wat zij nodig hebben. De gecertificeerde instelling acht het van belang dat middels opvoedondersteuning en begeleiding vanuit Middin gedurende de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen de opvoedvaardigheden van de moeder in kaart worden gebracht zodat onderzocht kan worden of, en zo ja welke hulpverlening in dit kader kan worden ingezet.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder heeft zich binnen haar mogelijkheden intensief ingezet om de opgestelde bodemeisen voor een thuisplaatsing te behalen. Omdat een professionele schoonmaak niet nodig bleek, heeft de moeder met behulp van haar netwerk haar woning opgeruimd en schoongemaakt. Ook zijn de fysieke veiligheidsrisico’s, waaronder een openstaand raam, aangepast. Er is met spoed uitbreiding van de ondersteuning vanuit de WMO aangevraagd ter ondersteuning in het bijhouden van het huishouden. De signalen die de kinderen sinds de uithuisplaatsing laten zien die tot een toename in de zorgen hebben geleid, dienen te worden bezien in het licht van het feit dat de kinderen van hun moeder zijn gescheiden. Deze zorgen zijn derhalve niet (volledig) aan de opvoedvaardigheden van de moeder te wijten. Daarnaast maakt de moeder zich grote zorgen over de schoolgang van de kinderen. Ondanks de ruime periode van (het voornemen tot) de uithuisplaatsing heeft deze nog geen doorgang gevonden. Daar de meeste kinderen naar het speciaal onderwijs gaan, is continuïteit van groot belang. Indien de rechtbank een thuisplaatsing van alle kinderen momenteel niet in het belang van de kinderen acht, dan verzoekt de moeder in eerste instantie alleen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die feitelijk nog in de crisisopvang verblijven, thuis te plaatsen, zo opvolgende overplaatsingen voorkomen worden. Met de thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan er stabiliteit in de thuissituatie worden gecreëerd, waarna ook [minderjarige 3] en [minderjarige 4] thuisgeplaatst kunnen worden. De moeder staat volledig open voor hulpverlening en zal zich inzetten waar nodig voor een succesvolle thuisplaatsing van de kinderen. De inzet van de moeder in combinatie met de reeds ingezette en met spoed aangevraagde hulpverlening, maakt dat de zorgen niet langer dermate groot zijn dat zij aan een uithuisplaatsing van de kinderen in de weg staan. De moeder verzoekt derhalve het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.
Verzoek IV
Het verzoek strekt tot wijziging van de verblijfplaats in het kader van de ondertoezichtstelling, te weten van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling. Gezien de voor aangekondigde niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van dit verzoek, is het verzoek niet nader gemotiveerd noch is er tegen dit verzoek verweer gevoerd.

Beoordeling

Ten aanzien van verzoek I
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Bij beschikking d.d. 16 augustus 2022 is door de kinderrechter in deze rechtbank de beslissing op het verzoek machtiging uithuisplaatsing aangehouden zodat de moeder na schoonmaak van het huis en met ondersteuning van een weekendpleeggezin in de gelegenheid zou zijn om zaken op orde te stellen aan te tonen dat zij de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich kon nemen zodat kon worden bezien of uithuisplaatsing van de kinderen kon worden voorkomen. In de periode tussen de voornoemde beschikking en onderhavige zitting zijn er verschillende gebeurtenissen voorgevallen die hebben geleid tot een toename van de zorgen waarna de kinderen uiteindelijk middels een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst. Mede gezien het gedrag en de signalen die de kinderen sinds de uithuisplaatsing hebben laten zien, zijn de zorgen sindsdien verder toegenomen. . De kinderrechter ziet dat de moeder zich sinds de uithuisplaatsing in samenwerking met de hulpverlening en haar netwerk intensief heeft ingezet voor het schoon- en veilig maken en houden van de woning. Dit maakt in het licht van de zorgen over het sociaal-emotionele welzijn van de kinderen niet dat de kinderen direct weer thuis kunnen worden geplaatst. Noodzakelijk is dat wordt onderzocht welke gevolgen de kinderen hebben ondervonden en wat zij nu nodig hebben. Het is daarnaast van belang dat, met behulp van opvoedondersteuning tijdens de begeleide omgang, de opvoedvaardigheden van de moeder in kaart worden gebracht. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de moeder zwaar belast wordt, mede veroorzaakt door de grote opvoedbehoefte en de ontwikkelingsachterstand van de kinderen. Het is van belang dat er een evenwicht wordt gevonden tussen de draaglast en de draagkracht van de moeder. De kinderrechter acht het positief dat er ondersteuning komt vanuit Middin en er actief wordt gezocht naar beschikbare weekendpleeggezinnen. De kinderrechter acht gezien het onderzoek dat – na een periode van stabilisatie – nodig zal zijn een uithuisplaatsing tot het einde van de lopende ondertoezichtstellingnoodzakelijk. Verzoek I zal derhalve worden toegewezen als verzocht.
Ten aanzien van verzoek IV
De gecertificeerde instelling heeft verzoek IV (dat strekt tot het verkrijgen van toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling, te weten van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder) gebaseerd op artikel 1: 265i Burgerlijk Wetboek. Genoemd artikel ziet echter alleen op de situatie dat een minderjarige langer dan een jaar in een pleeggezin heeft verbleven, een situatie die onderhavig geval niet aan de orde is. De kinderrechter zal , het verzoek om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van verzoek I (C/09/633368 / JE RK 22-1649)
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 1 november 2022 tot 13 januari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 1 november 2022 tot 13 januari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van verzoek IV (C/09/635346 / JE RK 22-1960)
verklaart de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Veen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.