ECLI:NL:RBDHA:2022:11706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/09/617202 / HA ZA 21-787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van woning en vergoedingsvorderingen tussen samenlevers met samenlevingscontract

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022, gaat het om de verdeling van woning 2 en de vergoedingsvorderingen tussen twee partijen die een affectieve relatie hadden en samenwoonden onder een samenlevingscontract. De partijen, aangeduid als [eiser01] en [gedaagde01], hebben gezamenlijk een woning (woning 2) gekocht na de verkoop van een eerdere woning (woning 1). De rechtbank heeft eerder bepaald dat [eiser01] met uitsluiting van [gedaagde01] gerechtigd is tot het gebruik van woning 2, in afwachting van de mogelijkheid om deze over te nemen.

De rechtbank heeft de eisen van beide partijen beoordeeld. [eiser01] eist onder andere de toedeling van woning 2 aan hem, onder voorwaarden met betrekking tot de hypothecaire lening, en vorderingen op basis van vergoedingsrechten. [gedaagde01] eist op haar beurt medewerking aan de verkoop van woning 2 en vergoedingen voor gemaakte kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de gemeenschappelijke eigendom van woning 2 moet eindigen, en dat de woning aan [eiser01] kan worden toebedeeld, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet.

De rechtbank heeft ook de vergoedingsvorderingen van beide partijen beoordeeld, waarbij [eiser01] aanspraak maakt op vergoedingen op basis van schenkingen en investeringen in de woningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser01] recht heeft op een vergoedingsrecht van € 160.939,12, terwijl [gedaagde01] recht heeft op een vergoedingsvordering van € 10.000,00. De rechtbank heeft de verdeling van de woning en de vergoedingsvorderingen toegewezen, met specifieke instructies voor de uitvoering van de verdeling en de betaling van vergoedingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/617202 / HA ZA 21-787
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van
[eiser01], te [plaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Schellekens te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde01], te [plaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2021 met producties 1-27,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 13 oktober 2021 met producties 1-13,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie van 12 januari 2022 met producties 28-29,
  • het tussenvonnis van 10 maart 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van 11 april 2022 van mr. Schellekens met daarbij de akte overlegging producties 30-33,
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 22 april 2022,
  • de brief van 6 mei 2022 van mr. Schellekens.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie en reconventie

Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie met elkaar. Zij hebben – zonder gehuwd te zijn geweest en zonder geregistreerd partnerschap maar onder sluiting van een samenlevingscontract – samengewoond in een woning aan het [adres01] in [plaats01] (verder: woning 1). Woning 1 was gemeenschappelijk eigendom van partijen. Partijen hebben woning 1 verkocht aan een derde en hebben vervolgens samen een woning gekocht aan de [adres02] in [plaats01] , inclusief een berging in de kelder en twee parkeerplaatsen (hierna: woning 2). Bij uitspraak van 4 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag bepaald dat [eiser01] met uitsluiting van [gedaagde01] gerechtigd is tot het gebruik van woning 2, ‘in afwachting van de vraag of hij het appartement kan overnemen’.
2.2.
Deze rechtszaak gaat over de vraag wat er met woning 2 moet gebeuren en hoe partijen de over en weer gestelde vorderingen moeten verrekenen.
Wat eisen partijen over en weer?
2.3.
[eiser01] eist toedeling van woning 2 aan hem, onder de voorwaarde dat [gedaagde01] uiterlijk op dat moment zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die voor woning 2 is aangegaan, met bepaling dat het vonnis in de plaats komt van een bij eigendomsoverdracht en levering van woning 2 noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde01] indien zij niet meewerkt aan de toedeling. Verder eist [eiser01] :
een verklaring voor recht dat [eiser01] een aanspraak heeft op de eenvoudige gemeenschap ter hoogte van € 204.599,87;
een verklaring voor recht dat de inboedelgoederen die op dit moment aanwezig zijn in woning 2, privé-eigendom van [eiser01] zijn;
toedeling van het saldo van de bankrekening met rekeningnummer IBAN [iban_nummer01] aan [gedaagde01] , met bepaling dat [gedaagde01] de helft van het saldo aan [eiser01] uitbetaalt;
een verklaring voor recht dat [eiser01] een bedrag van € 60.154,21 aan [gedaagde01] moet betalen uit hoofde van overbedeling;
dat wordt bepaald dat [eiser01] , per de datum van dit vonnis, het uitsluitend gebruik van woning 2 toekomt, met veroordeling van [gedaagde01] om woning 2 uiterlijk op die datum te ontruimen en ontruimd te houden;
dat wordt bepaald dat partijen beide gehouden zijn, om tot 16 oktober 2021, ieder de helft van de totale lasten van woning 2 te betalen, te weten een bedrag van € 592,94 per persoon per maand en te bepalen dat dit aandeel van [gedaagde01] per 16 oktober 2021 wordt verlaagd tot een bedrag van € 553,94 per maand en te bepalen dat het [eiser01] is toegestaan de bijdrage van [gedaagde01] in de eigenaarslasten te verrekenen met het door hem aan [gedaagde01] te betalen bedrag uit hoofde van overbedeling;
een verklaring voor recht dat de helft van het saldo op IBAN [iban_nummer02] op 16 oktober 2021 aan [eiser01] toekomt, met veroordeling van [gedaagde01] om, op straffe van een dwangsom, aan [eiser01] bankbescheiden te overleggen waaruit voormeld saldo op voormelde datum blijkt, en [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de helft van dat saldo aan [eiser01] .
Ten slotte eist [eiser01] dat [gedaagde01] in de proceskosten wordt veroordeeld.
2.4.
Beknopt weergegeven eist [gedaagde01] dat [eiser01] wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van woning 2 met een vraagprijs van (ten minste) € 650.000,00, indien binnen 14 dagen na dit vonnis blijkt dat [eiser01] woning 2 niet kan overnemen tegen een waarde van € 680.000,00. Verder eist [gedaagde01] dat [eiser01] :
€ 5.000,00 betaalt als redelijke financiële bijdrage in haar verhuis- en inrichtingskosten
€ 64.800,00 betaalt aan vergoedingsrechten;
de belastingaangiften van partijen vanaf 2006 tot en met heden overlegt en dat [eiser01] de helft van de daaruit voortvloeiende teruggaven aan haar moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten slotte eist [gedaagde01] dat [eiser01] in de proceskosten en nakosten wordt veroordeeld.
2.5.
De rechtbank begrijpt de eisen zo dat beide partijen er vooral op zijn gericht dat woning 2 zo snel mogelijk wordt verdeeld, waarbij [eiser01] het deel van [gedaagde01] zal overnemen en als dat niet gebeurt dat de woning wordt verkocht aan een derde, steeds met verrekening van de schulden en in de gemeenschap ingebrachte schenkingen over en weer.
Wat moet er met woning 2 gebeuren?
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke eigendom van woning 2 moet eindigen en zij zien allebei dezelfde opties in dezelfde volgorde: toedeling aan [eiser01] en als dat niet gebeurt verkoop en levering aan een derde met verdeling tussen partijen van de overwaarde (met verrekening van nog andere posten).
2.7.
De stellingen van [gedaagde01] komen erop neer dat de door [eiser01] gestelde waarde van woning 2 van € 510.000,00 te laag is. Volgens [gedaagde01] ligt de waarde van woning 2 in werkelijkheid veel hoger, namelijk op € 680.000,00.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de overneming door [eiser01] eerst moet worden onderzocht en geprobeerd. Als dit te lang duurt moet woning 2 in de verkoop. Ook moet er een nieuwe actuele taxatie komen van de waarde van woning 2. Weliswaar heeft in februari 2021 een makelaar de waarde van woning 2 geschat op € 510.000,00. Maar deze schatting is niet bepalend, want deze is alweer bijna 1,5 jaar oud en met de tegenwoordige stijging van de huizenprijzen is de schatting waarschijnlijk al achterhaald. Daarbij komt dat de makelaar geen taxatierapport heeft opgesteld.
2.9.
[eiser01] heeft nog gesteld dat de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigt dat de peildatum voor het waarderen van woning 2 in het verleden is gelegen. De rechtbank volgt [eiser01] daarin niet. Uitgangspunt bij de vaststelling van de peildatum voor de waardering van de woning is de datum van verdeling. Dat kan anders zijn indien de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzet. Dat partijen niet tot verdeling van woning 2 hebben kunnen komen, is niet enkel te wijten aan [gedaagde01] , zoals [eiser01] heeft betoogd. Zoals [gedaagde01] terecht heeft aangevoerd, konden partijen geen overeenstemming bereiken over de waarde van de woning. De omstandigheid dat [gedaagde01] niet akkoord ging met de voorstellen van [eiser01] , die geen taxatierapport heeft laten opstellen, is onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat de redelijkheid meebrengt dat een andere peildatum voor de waardering van woning 2 moet gelden. Daarbij komt dat [gedaagde01] hoofdelijk aansprakelijk is gebleven voor de hypotheekschuld van woning 2 en dat zij heeft bijgedragen aan de lasten van woning 2. Er is dus geen reden voor afwijking van de hoofdregel. Om praktische redenen bepaalt de rechtbank dat de waarde van woning 2 moet worden bepaald op de dan aan de orde zijnde taxatiedatum.
2.10.
Wat moet er gebeuren en in welke volgorde om te komen tot een taxatie en het overnemen door [eiser01] van woning 2, dan wel de verkoop van woning 2 aan een derde?
De rechtbank geeft hiervoor de instructies die staan in 2.11 tot en met 2.13.
2.11.
Om tot een nieuwe actuele taxatie van de waarde van woning 2 te komen op de dan aan de orde zijnde taxatiedatum, moet het volgende gebeuren:
[eiser01] stelt binnen één week na de datum van dit vonnis aan [gedaagde01] drie verschillende makelaars(kantoren) voor om woning 2 te taxeren.
Uit deze drie makelaars(kantoren) kiest [gedaagde01] er één uit binnen een week nadat het voorstel is gedaan. [eiser01] is aan die keus gebonden.
Als [eiser01] niet op tijd het voorstel onder 1 doet, dan heeft [gedaagde01] de vrije keus vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis om binnen een week zelf een makelaar uit te kiezen. [eiser01] is dan aan die keus van [gedaagde01] gebonden.
Als [gedaagde01] niet op tijd de keus onder 2 maakt dan mag [eiser01] vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis binnen een week een keus maken uit de drie makelaars(kantoren) die hij voorstelde aan [gedaagde01] . [gedaagde01] is dan aan die keus gebonden.
4. Binnen één week nadat de makelaar via de hiervoor beschreven weg(en) is gekozen, zullen partijen samen aan die makelaar opdracht tot taxatie van woning 2 verstrekken. De taxatie moet plaatsvinden binnen vier weken na verstrekking van de opdracht. De taxatie van de makelaar is bindend tussen partijen.
5. Beide partijen mogen aanwezig zijn bij de opname die de makelaar uitvoert om tot de taxatie te komen.
2.12.
Na de taxatie geldt het volgende:
1. [eiser01] krijgt de gelegenheid om binnen één maand na de datum van het taxatierapport schriftelijk aan te tonen dat hij in staat is:
a. de toedeling van woning 2 tegen de getaxeerde waarde te financieren, door overname van de hypothecaire geldlening;
en
b. [gedaagde01] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.
Als [eiser01] daarin slaagt, zal de woning aan hem toebedeeld worden, onder de verplichting het aan [gedaagde01] toekomende deel van de overwaarde bij de levering van woning 2 aan haar over te maken, onder verrekening van het saldo van de posten waarover verderop in dit vonnis zal worden geoordeeld.
Toedeling van woning 2 aan [eiser01] geschiedt dus alleen als hij op het moment van de notariële levering in staat is
c. het deel van de overwaarde (na genoemde verrekening) dat aan [gedaagde01] toekomt, aan haar te betalen;
en
d. het ontslag van [gedaagde01] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige hypothecaire lening te bewerkstelligen.
2. Binnen één week na het schriftelijke bericht van [eiser01] aan [gedaagde01] dat hij kan voldoen aan het onder 1 sub a en b bedoelde, geven partijen gezamenlijk opdracht aan een notaris om hen te begeleiden bij de afwikkeling van de levering van woning 2 en de overname van de hypotheek. Partijen benoemen de notaris op dezelfde manier als hiervoor onder 2.11 is bepaald voor de makelaar.
Als [gedaagde01] niet binnen twee weken nadat de notaris via de onder 2.11 beschreven weg(en) is gekozen, meewerkt aan de opdrachtverlening aan de notaris en vervolgens aan de toedeling van woning 2, treedt dit vonnis in de plaats van haar opdracht en noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening nodig voor de eigendomsoverdracht en levering van woning 2;
3. Als [eiser01] er niet in slaagt om aan te tonen wat staat onder 1 sub a én b, of daarna niet in staat is uit te voeren wat staat onder 1 sub c én d, dan moet verkoop aan een derde plaatsvinden. In dat geval moet het volgende gebeuren:
a. Binnen één week nadat de maand die onder punt 1 staat is verstreken zonder dat [eiser01] heeft aangetoond dat hij in staat is om aan te tonen wat staat onder 1 sub a en sub b, of binnen één week nadat bleek dat de notariële levering geen doorgang kon vinden omdat [eiser01] niet in staat was uit te voeren wat staat onder 1 sub c en sub d, geven beide partijen aan dezelfde makelaar die de taxatie (zie 2.11) heeft uitgevoerd, opdracht tot dienstverlening bij verkoop.
b. De verkoopopbrengst moet door partijen worden gebruikt om de resterende hypotheekschuld af te betalen. Beide partijen hebben recht op de helft van de overwaarde, onder verrekening van het saldo van de posten waarover verderop in dit vonnis zal worden geoordeeld.
2.13.
De kosten in verband met de taxatie en de kosten van toedeling van de echtelijke woning aan [eiser01] of van levering aan een derde moeten door partijen samen worden gedragen, elk voor de helft.
Vorderingen op de eenvoudige gemeenschap
[eiser01] heeft een vergoedingsvordering van € 160.939,12
2.14.
Hierna zullen de vijf posten worden beoordeeld die [eiser01] ten grondslag heeft gelegd aan de door hem gevorderde verklaring voor recht dat hij een aanspraak heeft op de eenvoudige gemeenschap ter hoogte van € 204.599,87.
1. Schenking door oma [eiser01]
2.15.
In artikel 5 lid 1 van het samenlevingscontract is het volgende bepaald:
“In geval een door partijen gezamenlijk te bewonen woning wordt gekocht, zal deze eventueel door hen gemeenschappelijk in eigendom worden verkregen, ieder voor dat gedeelte als bij aankoop wordt bepaald. In dat geval zullen zij, voorzover redelijkerwijs mogelijk, in het bij gelegenheid van de aankoop uit eigen middelen te financieren bedrag voor de alsdan overeengekomen delen bijdragen. Indien niet overeenkomstig de overeengekomen verhouding wordt bijgedragen, ontstaat voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij overeenkomstig de verhouding is gehouden, een renteloze vordering ter vergoeding (…)”
2.16.
Partijen zijn gedeeld eigenaar van woning 2, ieder voor 50%. Beiden zijn dus gehouden voor de helft bij te dragen in de kosten voor de aankoop van de woning. Heeft een van partijen meer bijgedragen, dan heeft degene op grond van artikel 5 lid 1 van het samenlevingscontract recht op een vergoeding van het meerdere. Partijen zijn het er daarbij over eens dat wanneer een partner uit privé-vermogen een bedrag heeft besteed aan de aankoop van de woning, die partner recht heeft op een vergoeding van dit bedrag uit de overwaarde van de woning, waarna tot verdeling van het restant van de overwaarde kan worden overgegaan.
2.17.
[eiser01] stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft in verband met een schenking van zijn oma in 2014 van € 100.000,00, waarvan € 99.999,98 voor de financiering van woning 2 is gebruikt. Partijen twisten over de vraag aan wie het bedrag van € 100.000,00 is geschonken. Volgens [eiser01] is het bedrag uitsluitend aan hem geschonken. [gedaagde01] is daarentegen van mening dat het bedrag aan hen beiden is geschonken.
2.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat het bedrag van € 100.000,000 ook aan [gedaagde01] is geschonken. [gedaagde01] stelt niet dat Oma expliciet heeft verklaard dat de schenking ook voor haar was bedoeld. [gedaagde01] heeft dit afgeleid uit het feit dat zij de uitvoering van de schenking administratief heeft helpen regelen. Maar omdat de schenkbelasting geheel is betaald door [eiser01] , gaat de rechtbank ervan uit dat de schenking formeel alleen voor [eiser01] was, waarbij het gevolg van de schenking was dat ook [gedaagde01] in een mooiere woning kon wonen en profiteerde van maandelijks lagere hypotheeklasten. [gedaagde01] heeft nog aangevoerd dat de helft van het schenkingsbedrag op de gezamenlijke rekening van partijen is gestort, maar dit maakt nog niet dat de schenking ook aan [gedaagde01] toekomt. [eiser01] heeft tijdens de zitting hierover verklaard dat de betaling op de gezamenlijke rekening heeft plaatsgevonden, omdat hij destijds zelf niet in de gelegenheid was om het bedrag over te maken naar de hypotheekverstrekker.
Het door Oma geschonken bedrag komt dus uitsluitend aan [eiser01] toe. Daarmee heeft dit bedrag als privé-vermogen van [eiser01] te gelden.
2.19.
[eiser01] heeft met deze schenking € 99.999,98 afgelost op de gezamenlijke hypotheekschuld van partijen voor woning 1. Deze woning is in 2020 verkocht en naar de rechtbank begrijpt is het bedrag van € 99.999,98 (als gedeelte van de overwaarde van woning 1) vervolgens gebruikt voor de financiering van woning 2. Dit bedrag had toen nog steeds als privé-vermogen van [eiser01] te gelden, omdat het bedrag afkomstig was uit de uitsluitend aan hem toekomende schenking. Daarmee heeft [eiser01] via woning 1 een bedrag van € 99.999,98 aan privé-vermogen gebruikt voor de financiering van woning 2. Op grond van artikel 5 lid 1 van het samenlevingscontract heeft [eiser01] daarom een vergoedingsrecht ter hoogte van € 99.999,98.
2. Woning 1: keuken en badkamer
2.20.
[eiser01] vordert € 33.699,89 aan kosten die hij zou hebben betaald voor een nieuwe keuken en badkamer in woning 1. Deze post zal worden afgewezen. De facturen voor de keuken en badkamer zijn gericht aan beide partijen. [gedaagde01] heeft betwist dat [eiser01] deze facturen heeft betaald. Het had daarom op de weg van [eiser01] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat de facturen alleen door [eiser01] zijn voldaan.
3. Woning 2: tweede parkeerplaats
2.21.
[eiser01] vordert € 10.048,40 aan kosten die hij heeft betaald voor een tweede parkeerplaats in de kelder onder de woning aan de [adres02] , die vervolgens aan partijen gezamenlijk is geleverd. Dit bedrag wijst de rechtbank toe, omdat [gedaagde01] deze post heeft erkend.
4. Woning 2: schenking moeder [eiser01]
2.22.
Zoals overwogen onder 2.15 en 2.16, heeft iedere echtgenoot op grond van artikel 5 lid 1 van het samenlevingscontract recht op vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat hij uit zijn privé-vermogen voor de aankoop van woning 2 heeft besteed. De moeder van [eiser01] (hierna: Moeder) heeft bij uitsluiting van [gedaagde01] een bedrag van € 25.000,00 aan [eiser01] geschonken. Dit bedrag heeft dus als privé-vermogen van [eiser01] te gelden. De schenking is volledig gebruikt voor de financiering van woning 2. Dat blijkt uit een notitie van de heer [naam01] , werkzaam als financieel adviseur bij [naam02] . De juistheid van die notitie is door [gedaagde01] niet betwist. [eiser01] heeft dus een vergoedingsrecht van € 25.0000,00.
5. Woning 2: keuken
2.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het samenlevingscontract een vergoedingsrecht bestaat voor zover een van partijen heeft geïnvesteerd in de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is als onvoldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan dat Moeder de keuken voor woning 2 ter hoogte van € 35.890,74 aan [eiser01] heeft geschonken, bij uitsluiting van [gedaagde01] . De rechtbank licht dit hierna toe.
2.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de Hubo een keuken is gekocht voor woning 2. Als productie 5 heeft [eiser01] de afschriften van een tweetal betalingen van Moeder aan de Hubo in het geding gebracht. Het gaat om een betaling van € 5.358,00 op 7 maart 2020 en een betaling van € 30.505,74 op 21 april 2020. In het licht van deze gemotiveerde onderbouwing, is de niet toegelichte betwisting van [gedaagde01] dat Moeder de keuken voor woning 2 heeft betaald, onvoldoende. [gedaagde01] heeft niet betwist dat het een schenking bij uitsluiting betrof. Dit heeft tot gevolg dat [eiser01] een vergoedingsrecht van € 35.890,74 toekomt.
Conclusie
2.25.
De rechtbank somt op wat hiervoor is beslist:
  • [eiser01] heeft een vergoedingsrecht van € 99.999,98 wegens de schenking van Oma, zie 2.15 tot en met 2.19;
  • [eiser01] heeft een vergoedingsrecht van € 10.048,40 wegens de aanschaf van een tweede parkeerplaats, zie 2.21;
  • [eiser01] heeft een vergoedingsrecht van € 25.000,00 wegens de schenking van Moeder, zie 2.22;
  • [eiser01] heeft een vergoedingsrecht van € 35.890,74 wegens de door Moeder geschonken keuken voor woning 2, zie 2.23 en 2.24.
Zoals hierna nog zal worden geoordeeld, heeft [gedaagde01] een vergoedingsvordering van € 10.000. Daarom is de vergoedingsvordering van [eiser01] per saldo € 160.939,12. Dit bedrag moet worden verrekend met het aan [gedaagde01] toekomende deel van de overwaarde bij levering van woning 2 aan [eiser01] of een derde.
2.26.
Gelet op het voorgaande, zal de door [eiser01] gevorderde verklaring voor recht dat hij een aanspraak heeft op de eenvoudige gemeenschap worden toegewezen tot een bedrag van € 160.939,12.
[gedaagde01] heeft een vergoedingsvordering van € 10.000,00
2.27.
Hierna zullen de vijf posten worden beoordeeld die [gedaagde01] , naar de rechtbank begrijpt, ten grondslag heeft gelegd aan de door haar gevorderde vergoeding van € 64.800,00. De conclusie is dat [gedaagde01] een vergoedingsrecht van € 10.000,00 heeft, zodat haar vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
1. Woning 1: keuken
2.28.
[gedaagde01] vordert € 7.000,00 aan kosten die zij op 1 mei 2006 zou hebben overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van partijen voor de betaling van de keuken. Deze post zal worden afgewezen. [eiser01] heeft betwist dat [gedaagde01] € 7.000,00 heeft betaald voor de keuken van woning 1. Daarbij wijst [eiser01] er terecht op dat uit het door [gedaagde01] als productie 3 overgelegde Saldo overzicht Aegon Sparen blijkt dat de overboeking naar de gezamenlijke rekening op 1 mei 2005 heeft plaatsgevonden, terwijl partijen woning 1 (een bestaande woning en geen nieuwbouw) pas op 31 maart 2006 hebben gekocht. Het is dan ook niet voor de hand liggend dat het bedrag is overgeboekt voor de aanschaf van een keuken voor woning 1. [gedaagde01] had dit nader moeten toelichten. Daarbij komt dat een betalingsbewijs voor de keuken ontbreekt. Het is dan ook niet komen vast te staan dat [gedaagde01] € 7.000,00 heeft betaald voor de keuken van woning 1. Aan het beroep van [eiser01] op verjaring wordt dus niet toegekomen.
2. Audi
2.29.
[gedaagde01] vordert € 7.000,00 aan kosten die zij zou hebben betaald aan [eiser01] om een Audi te kunnen kopen. Deze post zal worden afgewezen. [eiser01] heeft betwist dat [gedaagde01] € 7.000,00 aan hem heeft betaald voor de aanschaf van een Audi. Het had daarom op de weg van [gedaagde01] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarbij komt dat uit het door [gedaagde01] als productie 9 overgelegde Transactieoverzicht Aegon Sparen niet blijkt vanaf welke rekening een bedrag van € 7.000,00 is overgemaakt naar een privérekening van de man en waarvoor dit bedrag was bestemd. Het is dan ook niet komen vast te staan dat [gedaagde01] € 7.000,00 heeft betaald aan [eiser01] voor de aanschaf van een Audi. Aan het beroep van [eiser01] op verjaring wordt dus niet toegekomen.
3. Binck Bank
2.30.
[gedaagde01] vordert een bedrag van € 5.750,00 dat zij aan [eiser01] zou hebben overgemaakt, zodat [eiser01] voor haar zou kunnen gaan beleggen via de Binck Bank. Deze post zal worden afgewezen.
Op de eerste plaats heeft [eiser01] betwist dat [gedaagde01] € 5.750,00 aan hem heeft betaald om voor haar te beleggen. In het door [gedaagde01] als productie 10 overgelegde Transactieoverzicht Aegon Sparen bij de betaling staat alleen een “x” als omschrijving opgenomen, zodat hieruit niet blijkt waarom het bedrag aan [eiser01] is betaald.
Op de tweede plaats bieden de door [gedaagde01] genoemde artikelen in het samenlevingscontract geen grondslag om de vordering toe te wijzen. Artikel 2 lid 2 van het samenlevingscontract is namelijk niet van toepassing, omdat nergens uit blijkt dat [eiser01] een goed/zaak heeft verkregen welke geheel of gedeeltelijk door [gedaagde01] is betaald. Artikel 5 lid 1 van het samenlevingscontract mist eveneens toepassing, omdat dit artikel gaat over de aankoop van een door partijen gezamenlijk te bewonen woning en de vordering van [gedaagde01] heeft niets met de aankoop van een woning te maken. Een andere grondslag voor toewijzing van de vordering is niet gesteld of gebleken.
4. Diverse overboekingen
2.31.
[gedaagde01] vordert een bedrag van in totaal € 28.050,00 voor diverse bedragen die zij naar de rekening van [eiser01] zou hebben overgemaakt voor de aankoop en inrichting van woning 2. [eiser01] betwist dat dit geldbedrag is gebruikt voor de aankoop van woning 2, een gezamenlijk goed of een goed van hem. Uit de door [gedaagde01] overgelegde producties blijkt niet wat de aanleiding was voor de betalingen aan [eiser01] . Het had daarom op de weg van [gedaagde01] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat zij € 28.050,00 aan [eiser01] heeft betaald voor de aankoop en inrichting van woning 2. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat voor zover (een deel van) het bedrag al zou zijn gebruikt voor de koop van de (gemeenschappelijke) inboedel, hierna nog zal worden geoordeeld dat deze inboedel al tussen partijen is verdeeld, zodat [gedaagde01] ook in dat geval geen recht zou hebben op een vergoeding.
Anders is dit voor de betaling op 13 juni 2018 van € 10.000,00, met de omschrijving “hypotheek”. Het tijdstip van deze betaling strookt met het feit dat de overdracht van woning 2 aan partijen op 18 juni 2018 heeft plaatsgevonden, zodat aannemelijk is dat dit bedrag is gebruikt voor de financiering van de woning. Voor dit bedrag komt [gedaagde01] dan ook een vergoedingsrecht toe.
5. Aegon maandbedragen
2.32.
[gedaagde01] eist een vergoeding van € 12.000,00, omdat zij gedurende een periode van tien jaar elke maand € 100,00 als spaarvermogen op een privérekening van [eiser01] bij Aegon zou hebben gestort. [eiser01] heeft de stellingen van [gedaagde01] betwist. Het had daarom op de weg van [gedaagde01] gelegen haar stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat zij een vergoedingsrecht op [eiser01] heeft. De vordering van [gedaagde01] zal op dit punt dus worden afgewezen.
Tijdelijke voortzetting woongenot
2.33.
Krachtens het oordeel van de voorzieningenrechter op 4 oktober 2021, heeft [gedaagde01] het uitsluitend gebruik van woning 2. [gedaagde01] heeft ingestemd met tijdelijke voorzetting van het woongenot door [eiser01] . De rechtbank zal daarom bepalen dat [eiser01] het uitsluitend gebruik van woning 2 toekomt en dat [gedaagde01] woning 2 ontruimd moet houden. [gedaagde01] heeft woning 2 al ontruimd, zodat [eiser01] geen belang heeft bij de gevorderde veroordeling om woning 2 te ontruimen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Lasten woning 2
2.34.
Partijen zijn gedeeld eigenaar van woning 2, ieder voor 50%. Beiden delen dus voor dat percentage in de lusten in de vorm van de overwaarde. Beiden delen ook voor dat percentage in de lasten voor het destijds verkrijgen en nu nog steeds (onder)houden van de eigendom van de woning.
2.35.
[eiser01] eist dat de rechtbank bepaalt dat partijen beide gehouden zijn om, tot 16 oktober 2021, ieder de helft van de totale lasten van woning 2 te betalen, te weten een bedrag van € 592,94 per persoon per maand en te bepalen dat dit aandeel van [gedaagde01] per 16 oktober 2021 wordt verlaagd tot een bedrag van € 553,94 per maand. Het bedrag van € 592,94 bestaat uit de eigenaarslasten en de gebruikslasten van woning 2. Het bedrag van € 553,94 bestaat uit alleen de eigenaarslasten.
2.36.
Partijen zijn het erover eens dat zij tot 16 oktober 2021 ieder de helft van de totale lasten van woning 2 moeten betalen en dat [gedaagde01] vanaf 16 oktober 2021 alleen nog de helft van de eigenaarslasten van woning 2 hoeft te betalen. De gebruikslasten komen vanaf die datum voor rekening van [eiser01] . Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde01] in gebreke is gebleven met de betaling van deze lasten of dat de vrees bestaat dat [gedaagde01] de lasten in de toekomst niet meer zal betalen. Daarbij komt dat [gedaagde01] onweersproken heeft gesteld dat zij de maandelijkse lasten van woning 2 (nog steeds) betaalt. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk wat het belang van [eiser01] is bij zijn vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
Gebruiksvergoeding
2.37.
Aan [gedaagde01] komt een vergoeding toe voor het gebruik dat uitsluitend [eiser01] heeft gemaakt van woning 2 nadat [gedaagde01] was vertrokken. Woning 2 is immers ook van [gedaagde01] en zij heeft er in dezelfde tijd geen gebruik van kunnen maken. Vanaf 16 oktober 2021 is de vergoeding waarop [gedaagde01] recht heeft 2% van de (in 2.11 genoemde) door taxatie vast te stellen overwaarde van woning 2. Het is namelijk gebruikelijk om de gebruiksvergoeding te schatten aan de hand van een percentage van de overwaarde van de woning. Daarbij sluit de rechtbank aan bij het door [gedaagde01] gevorderde percentage van 2%, want het was in de jaren na 2018 gebruikelijk en redelijk om een dergelijk percentage te hanteren.
2.38.
[eiser01] zal worden veroordeeld tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding aan [gedaagde01] vanaf 16 oktober 2021 tot aan de datum waarop het aandeel van [gedaagde01] in de woning aan [eiser01] is geleverd of de woning door [eiser01] is ontruimd ten behoeve van de verkoop en levering aan derden.
Saldo fonds Vereniging van Eigenaars
2.39.
Indien en voor zover woning 2 aan [eiser01] is geleverd, moet [eiser01] de helft van het aandeel dat partijen samen hebben opgebouwd in de fondsen van de Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE) per de datum van levering van woning 2 aan [gedaagde01] vergoeden. Bij de overgang van een appartementsrecht of toedeling daarvan, verkrijgt de verkrijger tevens het aandeel van de vervreemder in de fondsen van de VvE. Weliswaar kan [eiser01] niet vrijelijk over dit aandeel beschikken, maar er is wel sprake van een saldo dat hem en de door hem over te nemen woning baat. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de makelaar er bij de in 2.11 genoemde taxatie rekening mee houdt dat [gedaagde01] reeds een vergoeding ontvangt voor het door partijen opgebouwde aandeel in de fondsen van de VvE.
Inboedel
2.40.
In artikel 2 lid 6 van het samenlevingscontract is bepaald dat de inboedel wordt geacht aan partijen in mede-eigendom, ieder voor de onverdeelde helft, toe te behoren, tenzij schriftelijk anders blijkt. Nergens uit blijkt dat partijen bij bepaalde inboedelzaken op schrift iets anders zijn overeengekomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de inboedel gemeenschappelijk is. Voor zover [eiser01] bepaalde inboedelgoederen al heeft betaald met privévermogen, wat [gedaagde01] betwist, is dat nog geen schriftelijke afspraak zoals in voornoemd artikel bepaald. De inboedelgoederen moeten daarom op grond van artikel 9 lid 8 van het samenlevingscontract in principe bij helfte worden verdeeld.
2.41.
Maar de rechtbank volgt [eiser01] in zijn stelling dat de inboedelgoederen feitelijk gezien al bij helfte zijn verdeeld. De voorzieningenrechter heeft bij mondelinge uitspraak van 4 oktober 2021 geoordeeld dat [gedaagde01] ‘het groene zitje’ bestaande uit vier stoelen en twee kleine tafeltjes alsmede haar persoonlijke spullen uit woning 2 mag meenemen. [gedaagde01] erkent dat zij meer spullen heeft meegenomen dan is bepaald door de voorzieningenrechter. Dat blijkt overigens ook uit de door [eiser01] als productie 32 overgelegde foto’s. Daarbij komt dat [eiser01] € 5.000,00 aan [gedaagde01] heeft betaald als voorschot op de verdeling voor het inrichten van de door [gedaagde01] gehuurde woning, omdat de voorzieningenrechter dit heeft bepaald.
2.42.
De door [eiser01] gevorderde verklaring voor recht dat de inboedelgoederen die thans aanwezig zijn in woning 2 privé-eigendom van [eiser01] zijn, zal dus worden toegewezen.
Voorschot op de verdeling
2.43.
Als voorlopige voorziening heeft [eiser01] als voorschot op de verdeling aan [gedaagde01] € 5.000,00 betaald. Gelet op het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.41, is [eiser01] in kort geding terecht veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Aangezien het vonnis in kort geding al is opgevolgd, hoeft er nu niets meer betaald te worden. De vordering van [gedaagde01] tot betaling van € 5.000,00 wordt daarom afgewezen.
Rekening IBAN [iban_nummer01]
2.44.
[eiser01] eist dat rekening IBAN [iban_nummer01] die op naam van beide partijen staat (hierna: en/of rekening) aan [gedaagde01] wordt toegedeeld, met verrekening van de helft van de waarde op de datum van levering. Volgens [eiser01] is namelijk sprake van een eenvoudige gemeenschap.
2.45.
Uit artikel 3:166 lid 1 BW volgt dat voor het (van rechtswege) ontstaan van een eenvoudige gemeenschap aan twee vereisten moet zijn voldaan. Het moet gaan om i) een of meer goederen die ii) toebehoren aan de deelgenoten gezamenlijk.
2.46.
Voor zover [eiser01] veronderstelt dat aan het tweede vereiste is voldaan omdat de en/of rekening op naam van beide partijen staat, stelt de rechtbank voorop dat het feit dat er sprake is van een bankrekening op twee namen, niet meebrengt dat er daardoor sprake is van een (goederenrechtelijk werkende) eenvoudige gemeenschap. Dat een bankrekening op naam van twee personen staat zegt alleen iets over de verbintenisrechtelijke relatie van de rekeninghouders tot de bank (zie: Hof Arnhem-Leeuwarden 7 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8479 en Hof ’s-Hertogenbosch 3 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1414). Dit betekent dat uitsluitend op basis van de tenaamstelling van een bankrekening niet van rechtswege een eenvoudige gemeenschap tussen de rekeninghouders ontstaat.
2.47.
Ook anderszins kan niet worden geoordeeld dat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap is ontstaan. Tijdens de zitting heeft [gedaagde01] toegelicht dat zij de en/of rekening al aan het begin van de relatie met [eiser01] had en dat het de enige betaalrekening was waarover zij beschikte. Het volledige salaris van [gedaagde01] werd op de en/of rekening gestort en zij betaalde al haar kosten van die rekening. Ook de gezamenlijke lasten voor woning 2 werden vanaf de en/of rekening betaald. [eiser01] maakte voor die gezamenlijke lasten een bijdrage over naar de en/of rekening vanaf zijn eigen betaalrekening(en). Nergens uit blijkt dat [eiser01] geld op de en/of rekening heeft gestort dat niet is opgegaan aan de gezamenlijke lasten. Tegen die achtergrond moeten de stortingen van [eiser01] op de en/of rekening (periodiek afgepast of ooit wel eens een hoger bedrag) worden geacht te zijn opgegaan aan de gezamenlijke lasten. Daarom heeft hij geen recht op de helft van het saldo dat op de en/of rekening staat. Dat saldo moet geacht worden geheel van [gedaagde01] afkomstig te zijn, zodat dat geld aan haar toebehoort. Van een eenvoudige gemeenschap, vermenging of een werkelijk gemeenschappelijke rekening zoals bedoeld in artikel 9 lid 8 van het samenlevingscontract, is geen sprake geweest. De rechtbank zal bepalen dat het saldo op de en/of rekening aan [gedaagde01] toekomt en dat de en/of rekening op haar naam moet worden gesteld, waaraan [eiser01] moet meewerken.
Aegon Spaarrekening IBAN [iban_nummer02]
2.48.
De Aegon Spaarrekening met IBAN [iban_nummer02] (hierna: spaarrekening) staat op naam van [gedaagde01] . [eiser01] eist dat het saldo op deze rekening op 16 oktober 2021 aan [gedaagde01] wordt toegedeeld, met verrekening van de helft van de waarde op die datum. [eiser01] legt hieraan ten grondslag dat de spaarrekening structureel is gevoed vanaf de en/of rekening. Maar dit is onvoldoende om te kunnen oordelen dat een eenvoudige gemeenschap is ontstaan of dat sprake is van een gemeenschappelijke rekening zoals bedoeld in artikel 9 lid 8 van het samenlevingscontract. Daarbij komt dat hiervoor is geoordeeld dat de en/of rekening niet gemeenschappelijk is, zodat niet kan worden geoordeeld dat de spaarrekening is gevoed met geld van [eiser01] . De vordering van [eiser01] zal dan ook worden afgewezen.
Conservatrix
2.49.
De rechtbank begrijpt uit het lichaam van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie dat [gedaagde01] vordert dat de vordering die partijen gezamenlijk hebben op de gefailleerde verzekeraar Conservatrix wordt verdeeld. De rechtbank stelt vast dat deze vordering abusievelijk niet is opgenomen in het petitum van de voornoemde conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank berust dit op een duidelijke vergissing. Dit was ook [eiser01] duidelijk. Partijen waren het tijdens de zitting met elkaar eens dat de vordering op Conservatrix door de helft moet worden verdeeld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering die partijen op Conservatrix hebben, bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
Belastingteruggaven
2.50.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat zij recht heeft op teruggave van de helft van de door [eiser01] ontvangen belastingteruggave. Partijen hebben samen belastingaangifte gedaan. Maar zij hebben geen gemeenschap van goederen, zodat in het licht van de gehele fiscale verhouding moet worden vastgesteld of een deel van de belastingteruggave aan [gedaagde01] toekomt. Daarbij komt dat [gedaagde01] tijdens de zitting heeft erkend dat partijen op vakantie gingen van de belastingteruggave. Haar stelling dat er dan nog geld overbleef, is gemotiveerd betwist door [eiser01] . Die wijst erop dat [gedaagde01] ‘kon meekijken’ en dus wist hoe hoog de belastingteruggave was. Hij heeft er ook op gewezen dat [gedaagde01] de vakanties samen met hem regelde op het reisbureau en dus wist hoeveel die kostten. Tegenover die gemotiveerde betwisting had [gedaagde01] moeten uitleggen waarop zij haar stelling baseert dat er geld van de belastingteruggave overbleef. Dat deed zij niet. Voor zover [gedaagde01] al een deel van de oorspronkelijke belastingteruggaven zou toekomen, moet het er dus voor worden gehouden dat de ontvangen gelden door partijen zijn geconsumeerd. De vordering van [gedaagde01] om [eiser01] te veroordelen tot betaling van de helft van de teruggave, zal dus worden afgewezen.
2.51.
De vordering van [gedaagde01] tot afgifte van de belastingaangiften zal ook worden afgewezen. Omdat [gedaagde01] geen recht heeft op betaling van de helft van de teruggave, heeft zij geen belang bij een verantwoording door afgifte van de belastingaangiften.
Proceskosten
2.52.
De verhouding tussen partijen geeft de rechtbank in de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
3.1.
veroordeelt partijen over te gaan tot verdeling van woning 2 door toedeling en levering daarvan aan [gedaagde01] of anders aan een derde, volgens de instructies die staan in 2.11, 2.12 en 2.13, bevattende een voorwaardelijke veroordeling op grond van artikel 3:300 BW;
3.2.
verklaart voor recht dat [eiser01] een aanspraak heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 160.939,12;
3.3.
veroordeelt [eiser01] tot betaling aan [gedaagde01] de helft van het aandeel dat partijen samen hebben opgebouwd in de fondsen van de VvE per de datum van levering van woning 2 aan [eiser01] , onder de opschortende voorwaarde dat woning 2 is geleverd aan [eiser01] ;
3.4.
bepaalt dat [eiser01] , per de datum van dit vonnis, het uitsluitend gebruik en de bewoning van woning 2 toekomt, met veroordeling van [gedaagde01] om woning 2 ontruimd te houden;
3.5.
veroordeelt [eiser01] om voor het gebruik van woning 2 aan [gedaagde01] een maandelijkse gebruiksvergoeding te betalen, waarvan de hoogte moet worden vastgesteld op 2% van de (in 2.11 genoemde) door taxatie vast te stellen overwaarde van woning 2, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de datum waarop het aandeel van [gedaagde01] in de woning aan [eiser01] is geleverd of de woning door [eiser01] is ontruimd ten behoeve van de verkoop en levering aan derden;
3.6.
verklaart voor recht dat de inboedelgoederen, thans aanwezig in woning 2, privé-eigendom van [eiser01] zijn;
3.7.
bepaalt dat het saldo op de en/of rekening met rekeningnummer IBAN [iban_nummer01] toekomt aan [gedaagde01] , zonder enige nadere verrekening en gelast [eiser01] om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het op naam van alleen [gedaagde01] zetten van deze rekening;
3.8.
bepaalt dat de vordering die partijen op Conservatrix hebben, bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld;
3.9.
verklaart het vonnis tot zover, met uitzondering van 3.2 en 3.6, uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.11.
wijst de vorderingen over en weer voor de rest af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.