In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022, gaat het om de verdeling van woning 2 en de vergoedingsvorderingen tussen twee partijen die een affectieve relatie hadden en samenwoonden onder een samenlevingscontract. De partijen, aangeduid als [eiser01] en [gedaagde01], hebben gezamenlijk een woning (woning 2) gekocht na de verkoop van een eerdere woning (woning 1). De rechtbank heeft eerder bepaald dat [eiser01] met uitsluiting van [gedaagde01] gerechtigd is tot het gebruik van woning 2, in afwachting van de mogelijkheid om deze over te nemen.
De rechtbank heeft de eisen van beide partijen beoordeeld. [eiser01] eist onder andere de toedeling van woning 2 aan hem, onder voorwaarden met betrekking tot de hypothecaire lening, en vorderingen op basis van vergoedingsrechten. [gedaagde01] eist op haar beurt medewerking aan de verkoop van woning 2 en vergoedingen voor gemaakte kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de gemeenschappelijke eigendom van woning 2 moet eindigen, en dat de woning aan [eiser01] kan worden toebedeeld, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet.
De rechtbank heeft ook de vergoedingsvorderingen van beide partijen beoordeeld, waarbij [eiser01] aanspraak maakt op vergoedingen op basis van schenkingen en investeringen in de woningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser01] recht heeft op een vergoedingsrecht van € 160.939,12, terwijl [gedaagde01] recht heeft op een vergoedingsvordering van € 10.000,00. De rechtbank heeft de verdeling van de woning en de vergoedingsvorderingen toegewezen, met specifieke instructies voor de uitvoering van de verdeling en de betaling van vergoedingen.