In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. de Haan, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd op basis van het primaire besluit van 5 augustus 2020. Het bestreden besluit van 4 mei 2021 verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres stelde dat zij voor haar achttiende verjaardag al arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor deze claim. De rechtbank concludeerde dat eiseres op haar achttiende verjaardag niet duurzaam arbeidsongeschikt was en dat zij na deze datum ook niet voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de diagnose fybromyalgie pas na de achttiende verjaardag van eiseres was gesteld en dat er geen bewijs was dat eiseres eerder arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om de zaak door rechtbank Rotterdam te laten behandelen, maar beide partijen stemden in met de behandeling door de Rechtbank Den Haag.