ECLI:NL:RBDHA:2022:11904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL21.10059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdelinge op basis van geloofwaardigheid van seksuele geaardheid en tijdsverloop sinds nader gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vreemdelinge tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het tijdsverloop sinds het nader gehoor niet zodanig groot was dat de verweerder de eiseres opnieuw had moeten horen. De eiseres, die op basis van haar seksuele geaardheid asiel aanvroeg, had verklaard dat zij op meisjes valt en dat zij in Iran vreest voor vervolging vanwege haar geaardheid. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de relevante elementen van haar asielrelaas niet voldoende geloofwaardig waren om haar als vluchteling aan te merken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen, omdat de eiseres niet kon aantonen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de verlengde procedure met toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 16 juli 2021 heeft zij de gronden van beroep aangevuld. Op 23 september 2022 heeft zij nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 29 september 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor eiseres is verder verschenen [naam 2], begeleidster.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 2 december 2018 is zij samen met haar vader op basis van een Schengenvisum (voor deelname aan een judotoernooi in Nederland) Iran legaal uitgereisd en diezelfde dag in Nederland aangekomen, waar zij evenals haar vader op 10 december 2018 de asielaanvraag heeft ingediend.
1.2.
Aan de asielaanvraag heeft eiseres samengevat het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft verklaard dat zij op meisjes valt, niet op jongens. Zij durft haar geaardheid in Iran niet uit te dragen omdat hierop de doodstraf staat, maar zou dit wel willen. Zij vreest dat zij alsnog een straf zal moeten ondergaan omdat zij in 2017 met haar vriendinnen foto’s heeft gedeeld, gemaakt in Nederland, waarop te zien was dat zij een kerk en, in badpak, een openbaar zwembad heeft bezocht en judo heeft beoefend met jongens terwijl zij geen hoofddoek droeg, wat in Iran strafbaar is. Toen zij deze foto’s deelde kon zij nog niet worden vervolgd omdat zij minderjarig was, maar zij verwacht dat zij als meerderjarige hierdoor alsnog in de problemen zal komen omdat de overheid (school, cyberpolitie) hiervan weet. Tot slot heeft zij verklaard dat zij niet gelooft in de islam, maar wel in God. In Iran durft zij daar niet voor uit te komen.
2.1.
Relevante elementen
Verweerder heeft in het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen onderscheiden:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen vanwege het delen van foto’s;
seksuele geaardheid;
religieuze overtuiging.
Verweerder acht de relevante elementen 1 en 4 wel geloofwaardig maar de relevante elementen 2 en 3 niet. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relevante element 3 heeft verweerder gebruik gemaakt van Werkinstructie (WI) 2019/17 (
“Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd”).
2.2.
Zwaarwegendheid
Volgens verweerder blijkt uit de wel geloofwaardig geachte relevante elementen 1 en 4 niet dat eiseres kan worden aangemerkt als vluchteling (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw) of dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw). Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw en heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Beoordeling
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
4. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij vindt dat verweerder haar kort voor het voornemen aanvullend had moeten horen. Redengevend daartoe is volgens haar het tijdsverloop sinds het nader gehoor, waartoe zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:608. Redengevend acht zij ook dat zij nog jong was en nooit eerder openlijk voor haar geaardheid was uitgekomen, ook niet tegenover haar vader. Uit haar verklaring tijdens het nader gehoor dat zij zich niet in haar geaardheid heeft durven verdiepen, blijkt volgens haar gemachtigde dat het proces van bewustwording zich nog in de beginfase bevond. Sinds eiseres zich, na het bijwonen van onder meer een gaypride parade, ervan bewust is dat zij niet de enige is met dergelijke gevoelens, zijn haar bewustwording en zelfacceptatie toegenomen, zoals ook blijkt uit diverse steunverklaringen en de omstandigheid dat zij haar vader heeft verteld over haar geaardheid, aldus eiseres.
4.1.
Verweerder heeft eiseres op 13 december 2019 nader gehoord. Het voornemen dateert van 16 maart 2021 en het bestreden besluit van 31 mei 2021. Het tijdsverloop tussen het nader gehoor en de besluitvorming bedraagt dus nog geen anderhalf jaar. Dat tijdsverloop is niet half zo groot als in de zaak waarop de uitspraak van de Afdeling ziet waar eiseres naar verwijst, waarin het tijdsverloop ruim drie jaar bedroeg. Het tijdsverloop in de zaak van eiseres biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door eiseres niet aanvullend te horen.
4.2.
Dat eiseres nog jong was toen zij werd gehoord, nooit eerder openlijk over haar geaardheid had verklaard, (mede) om die reden niet uitvoeriger heeft verklaard en ook daarom aanvullend had moeten worden gehoord, volgt de rechtbank niet. Eiseres was bijna achttien jaar toen zij werd gehoord. Zij was dus niet zodanig jong dat verweerder van haar in redelijkheid niet had mogen verwachten dat zij uitvoeriger zou hebben verklaard over haar gestelde geaardheid dan zij tijdens het nader gehoor heeft gedaan. De enkele stelling dat eiseres toen nog aan het begin stond van haar bewustwordingsproces, maakt dit niet anders. Eiseres heeft immers verklaard dat zij meisjes aantrekkelijk vindt en dat zij daar achter is gekomen toen zij in klas zeven en acht zat en bevriend was geraakt met een meisje dat zij ‘op een andere manier’ leuk vond (verslag nader gehoor, p. 16). Desgevraagd heeft eiseres bevestigd dat zij in Iran al wist dat zij alleen op meisjes viel (verslag nader gehoor, p. 17). Over haar vriendin van school heeft eiseres verklaard dat zij niet wilde dat haar schoolvriendin met anderen omging en dat zij wilde dat zij met haar een nauwe relatie had (verslag nader gehoor, p. 18). Dat eiseres aan het begin stond van haar bewustwordingsproces toen zij werd gehoord, blijkt niet uit wat eiseres tijdens het nader gehoor over de bewustwording van haar gestelde geaardheid heeft verklaard.
4.3.
WI 2019/17 vermeldt dat steunbetuigingen van derden op zichzelf geen toegevoegde waarde vormen, tenzij hierin feitelijke informatie wordt toegevoegd aan het dossier. Eiseres heeft diverse steunverklaringen overgelegd, die samengevat het volgende inhouden. De brief van het COC van 29 juni 2021 vermeldt dat eiseres wordt uitgenodigd voor bijeenkomsten van LHBTI-asielzoekers en bijeenkomsten die door COC Deventer georganiseerd worden. De brief van het COC van 30 juni 2022 vermeldt onder meer dat eiseres is doorverwezen naar de LHBTI-jongerenbijeenkomst ‘Your Pride’ in Zutphen; de brief van het COC van 23 september 2022 vermeldt onder meer dat de vader van eiseres geschokt heeft gereageerd op wat zij hem heeft verteld en dat zij de laatste tijd meer zelfbewust is en haar gedachten en gevoelens goed bespreekbaar kan maken. De rechtbank overweegt dat de feitelijke informatie die met deze steunverklaringen aan het dossier is toegevoegd, erop neerkomt dat eiseres bijeenkomsten heeft bezocht als bedoeld in deze brieven. Dat leidt er niet toe dat verweerder de gestelde seksuele geaardheid van eiseres geloofwaardig had moeten achten of haar nader had moeten horen, nu – zoals verweerder ter zitting terecht opmerkt – dergelijke bijeenkomsten door iedereen kunnen worden bezocht die daar belangstelling voor heeft, ongeacht iemands seksuele geaardheid.
4.4.
Voor het oordeel dat verweerder door eiseres niet nader te horen niet de nodige kennis over de relevante feiten heeft vergaard en daarmee het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen bestaat geen grond, gelet op wat hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij niet kan verklaren hoe de directie van haar school op de hoogte is geraakt van de foto’s omdat niet duidelijk is waarom eiseres dit had moeten weten. Ook is haar ten onrechte tegengeworpen dat zij geen namen kan noemen van klasgenoten aan wie de foto’s zijn gestuurd omdat zij uitsluitend heeft verklaard dat zij niet weet welke foto aan welke persoon is gestuurd. Ook is onduidelijk waarom haar wordt tegengeworpen dat de vader eerder had verklaard dat hij geen foto’s had, maar die in beroep alsnog heeft overgelegd.
5.1.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het is aan eiseres om haar asielrelaas aannemelijk te maken. Nu zij stelt dat de directie van haar school de foto’s in handen heeft gekregen en dat een centraal onderdeel is van haar asielrelaas, heeft verweerder niet ten onrechte van eiseres verlangd dat zij daar een betere verklaring voor heeft dan het niet onderbouwde vermoeden dat de foto’s mogelijk op Instagram zijn geplaatst.
5.2.
Verweerder heeft eiseres gevraagd:
“Weet u nog de namen van de klasgenoten waarnaar u ze persoonlijk heeft gestuurd?”(nader gehoor, p. 12). Eiseres heeft hierop geantwoord:
“Dat weet ik niet welke ik naar wie heb gezonden. Ik kan het me niet herinneren.”Die verklaring heeft zij niet gecorrigeerd, maar wel aangevuld (
“Bladzijde 12, zesde alinea: later in het gehoor weet cliënte zich wel de namen van de klasgenoten aan wie zij de foto’s heeft gestuurd, te herinneren. Zie bladzijde 22, zesde alinea van onderen.”, correcties en aanvullingen op het verslag nader gehoor). Dat is echter geen antwoord op de haar gestelde vraag, omdat eiseres in die passage alleen namen noemt van mensen in de groepsapp en niet van klasgenoten aan wie zij persoonlijk foto’s heeft gestuurd, in antwoord op weer een andere vraag, namelijk:
“Kunt u een aantal namen noemen van mensen die in die groepsapp zaten?”Daar maakt eiseres zelf ook onderscheid in, door op de vraag naar wie zij de foto’s heeft gestuurd te antwoorden:
“Dat heb ik gezegd, naar de groepsapp van mijn klas en naar een paar klasgenoten persoonlijk.”(verslag nader gehoor, p. 12). Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij geen namen heeft genoemd van klasgenoten aan wie zij persoonlijk foto’s heeft gestuurd, terwijl het sturen van de foto’s risicovol was.
5.3.
De omstandigheid dat de vader van eiseres eerst heeft verklaard dat hij de foto’s niet meer in zijn bezit had maar die later toch heeft overgelegd zonder daarop een toelichting te geven, is door verweerder niet aan eiseres tegengeworpen; dat is alleen als bijkomstigheid vermeld. In het voornemen staat hierover letterlijk:
Daar komt nog bijdat de vader van betrokkene eerst heeft verklaard (…)”(voornemen, p. 3, onderlijning: rechtbank). Dat verweerder van die bijkomstigheid melding heeft gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet onterecht, nu de feitelijke juistheid daarvan niet is betwist en niet blijkt dat verweerder aan die bijkomstigheid doorslaggevend gewicht heeft toegekend bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Wat eiseres in beroep aanvoert over het onderzoek door Bureau Documenten, volgt de rechtbank niet. De vaststelling dat het slechts kopieën zijn, is van feitelijke aard, maar dat heeft aan onderzoek daarvan kennelijk niet in de weg gestaan. Dat onderzoek heeft geleid tot de bevinding dat deze verklaringen waarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Ter zitting heeft verweerder hierover opgemerkt dat de kopieën zijn voorzien van stempels waarvan de plaatsing in beide documenten volkomen identiek is, wat in de praktijk nooit voorkomt en tot de hiervoor bedoelde bevinding heeft geleid. Dat simpelweg sprake is van “een vergissing” en de datering van de brief wel aansluit bij de verklaring dat de gebeurtenissen plaatsvonden in de tiende maand van het jaar, zoals eiseres in beroep stelt, is geen toereikende betwisting van de tegenwerping door verweerder dat eiseres een verklaring heeft afgelegd die tegenstrijdig is met het document over haar schorsing, omdat uit dit document blijkt dat zij in de tiende klas zat toen zij werd geschorst, terwijl eiseres heeft verklaard dat zij geschorst is toen zij in de negende klas zat:
“Ik weet dat in de 9e klas zat. Dat was maand 10 van het jaar.”(nader gehoor, p. 10), terwijl zij die verklaring ook niet heeft gecorrigeerd of aangevuld. Verweerder heeft daarom terecht tegengeworpen dat eiseres op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert aan dat onduidelijk is wat er precies vaag en summier is aan haar verklaringen over de cyberpolitie. Ook is niet doorgevraagd en is haar antwoord op de duur bevooroordeeld in het besluit betrokken en is haar ten onrechte tegengeworpen dat zij niet heeft gehoord wat er tussen haar vader en de politie is besproken. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Verweerder heeft op p. 3 van het voornemen uitvoerig gemotiveerd waarom hij de door eiseres over het incident met de cyberpolitie afgelegde verklaringen vaag en summier acht. In de zienswijze heeft eiseres daarover alleen maar aangevoerd dat zij er slecht aan toe was en was dichtgeklapt en dat er veel langs haar is heengegaan. Verweerder heeft die verklaring in het bestreden besluit (p. 3) niet ten onrechte niet toereikend geacht, nu verweerder hier in het voornemen al gemotiveerd op is ingegaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.