In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker met de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Verzoeker had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen en verzocht nu om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege medische klachten, specifiek diabetes. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen, waarop verzoeker bezwaar maakte en om een voorlopige voorziening vroeg.
Tijdens de zitting op 7 april 2022 werd verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en verscheen er een tolk. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker procesbelang had bij zijn verzoek, omdat hij niet wilde worden uitgezet en zijn medische behandeling in Nederland wilde voortzetten. De voorzieningenrechter stelde vast dat er onvoldoende informatie was om te beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had, en dat er een belangenafweging moest plaatsvinden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoeker om niet uitgezet te worden en zijn bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van de verweerder om verzoeker uit te zetten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbood de uitzetting van verzoeker totdat er op het bezwaar was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die op € 1.518,- werden vastgesteld.