ECLI:NL:RBDHA:2022:12006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling proceskosten in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep
In de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 uitspraak gedaan. Verzoekster had in een brief van 7 januari 2021 informatie ontvangen over de aflossing van een openstaande schuld aan het college. In het daaropvolgende besluit van 15 februari 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken na tegemoetkoming door verweerder. Verzoekster verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, waarop verweerder geen bezwaar maakte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep was ingetrokken omdat verweerder tegemoet was gekomen aan verzoekster. Op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 1.300,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.