ECLI:NL:RBDHA:2022:12013
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid op basis van internationale bescherming in Roemenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Jemeniet, had op 2 april 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser eerder internationale bescherming had gekregen van de Roemeense autoriteiten op 4 mei 2017. Eiser betwistte de niet-ontvankelijkheid en voerde aan dat er een belangenafweging gemaakt moest worden, en dat zijn banden met Roemenië niet sterk genoeg waren om hem te verplichten terug te keren.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van de juistheid van de informatie uit Eurodac, waaruit bleek dat eiser nog steeds internationale bescherming genoot in Roemenië. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn situatie in Roemenië onhoudbaar was, noch dat hij niet adequaat behandeld zou worden voor zijn diabetes. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat er een reëel risico bestond op schending van zijn rechten in Roemenië, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verplichting van de asielzoeker om zijn rechten in het land waar hij eerder bescherming heeft gekregen, te effectueren voordat hij zich tot andere landen wendt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was.