ECLI:NL:RBDHA:2022:12047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3749 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake ingebrekestelling door de Belastingdienst/Toeslagen

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposante had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaar tegen beschikkingen van 29 november 2021. De rechtbank had op 31 augustus 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposante het beroep had ingesteld voordat de wettelijke termijn van twee weken was verstreken. De opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om een zitting.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeert dat de opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingebrekestelling eerder dan 20 juni 2022 door de Belastingdienst was ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de opposante op 30 mei 2022 een ingebrekestelling heeft verzonden, maar dat deze niet op de juiste wijze is geadresseerd. De rechtbank wijst erop dat de e-mailcommunicatie met de Belastingdienst niet kan worden beschouwd als een ontvangstbevestiging van de ingebrekestelling.

De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van het beroep is aangevangen op 20 juni 2022 en dat het beroep, dat op 21 juni 2022 is ingediend, prematuur was. Daarom blijft de eerdere uitspraak van 31 augustus 2022 in stand en wordt het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3749 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk), opposante

(gemachtigde: mr. K. Hoesenie).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen (verweerder) op haar bezwaar tegen de beschikkingen van 29 november 2021.
Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan en niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante beroep heeft ingesteld voordat de twee weken termijn, die aanvangt op de dag dat verweerder de ingebrekestelling heeft ontvangen, is verstreken. [1]
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij op 30 mei 2022 zowel per post als per e-mailbericht een ingebrekestelling heeft gestuurd. Op 31 mei 2022 heeft opposante volgens haar een ontvangstbevestiging van de verzending per e-mailbericht ontvangen, is meegedeeld dat de ingebrekestelling onjuist is geadresseerd en naar de juiste afdeling wordt doorgestuurd. De gemachtigde heeft op 13 juni 2022 met de Belastingdienst gebeld om te vragen naar de stand van zaken aangaande de ingediende ingebrekestelling. De Belastingdienst heeft aangegeven dat er in het dossier geen ingebrekestelling aanwezig is. Dit was voor de gemachtigde aanleiding om nogmaals de ingebrekestelling met dagtekening 30 mei 2022 in te dienen, nu door het te uploaden met de File Transfer van de Belastingdienst.
4. De verzetrechter overweegt het volgende.
5. Opposante stelt de ingebrekestelling met dagtekening 30 mei 2022 op die datum per post te hebben verzonden en op diezelfde datum aan mevrouw [A] per e-mailbericht op het e-mailadres: [e-mailadres] In antwoord op het e-mailbericht heeft mevrouw [A] meegedeeld dat de ingebrekestelling onjuist is geadresseerd en wordt doorgezonden naar het juiste bestuursorgaan. Ook is meegedeeld dat ingebrekestellingen in behandeling worden genomen via een speciale link en is die link vermeld.
6. Verweerder stelt de ingebrekestelling met dagtekening 30 mei 2022 niet eerder dan op 20 juni 2022 te hebben ontvangen.
7. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het bewijsrisico, dat de ingebrekestelling met dagtekening 30 mei 2022 op een bepaalde dag door verweerder is ontvangen, rust op opposante.
8. Opposante heeft op 30 mei 2022 een formulier van de Belastingdienst/Toeslagen, Uitvoeringsorganisatie Herstel Kinderopvangtoeslag, Ingebrekestelling ingevuld en verzonden. Niet gebleken is dat opposante de ingebrekestelling per aangetekende post heeft verzonden en naar welk adres zij dit heeft gestuurd. Dat opposante een e-mailbericht van mevrouw [A] op 31 mei 2022 heeft ontvangen, maakt niet dat zij bewijs heeft dat verweerder de ingebrekestelling op die datum heeft ontvangen. In dat e-mailbericht wordt immers meegedeeld dat de ingebrekestelling onjuist is geadresseerd en een link vermeld waar de ingebrekestelling naar toegestuurd moeten worden. Dat ook in dat e-mailbericht is meegedeeld dat de ingebrekestelling op grond van artikel 6:15 van de Awb wordt doorgezonden maakt niet dat, dat e-mailbericht heeft te gelden als ontvangstbevestiging van de ingebrekestelling. [2] Een beroep op de doorzendplicht zoals is bepaald in artikel 6:15 van de Awb faalt in deze zaak reeds omdat het e-mailbericht niet is geadresseerd aan een (onbevoegd) bestuursorgaan of een (onbevoegde) bestuursrechter zoals is vereist volgens artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, maar aan de persoon mevrouw [A] .
9. Hetgeen opposante in verzet aanvoert maakt niet dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat de ingebrekestelling eerder dan 20 juni 2022 door verweerder zou moeten zijn ontvangen. Nu ervan uitgegaan moet worden dat de twee weken termijn is aangevangen op 20 juni 2022, geëindigd is op 4 juli 2022, is het beroep niet tijdig beslissen op 21 juni 2022 prematuur ingediend en is in de buiten-zittinguitspraak terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
10. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 31 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
2.Artikel 6:15, derde lid, van de Awb.