ECLI:NL:RBDHA:2022:12063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
20/3859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering wegens kostendelersnorm in het kader van een kraakpand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Eiser, die sinds 25 maart 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, woont in een kraakpand met meerdere bewoners. De gemeente heeft op basis van de kostendelersnorm het aantal medebewoners vastgesteld en een bedrag van € 102,56 teruggevorderd van eiser, omdat hij te veel bijstand had ontvangen over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij bezwaar had tegen het herzieningsbesluit van 15 oktober 2019. De rechtbank concludeert dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de gemeente zouden moeten weerhouden van terugvordering. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de terugvordering van het bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder een bedrag van
€ 102,56 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser ontvangt sinds 25 maart 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser woont op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] ([naam huis]). Dit betreft een kraakpand waar meerdere mensen wonen. Bij het toepassen van de kostendelersnorm is verweerder uitgegaan van zes medebewoners. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 25 maart 2019 herroepen en het aantal kostendelende medebewoners vastgesteld op twee.
1.2
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft verweerder de uitkering van eiser over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 1 september 2019 sprake is van drie en per 25 september 2019 van vier kostendelende medebewoners.
2. Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder een bedrag van € 102,56 van eiser teruggevorderd. Dit is de over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te veel betaalde bijstand. Met ingang van 1 oktober 2019 wordt een bedrag van € 29,30 per maand op de uitkering van eiser in mindering gebracht. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft aan dit besluit het herzieningsbesluit van 15 oktober 2019 ten grondslag gelegd.
3. Standpunt eiser
3.1
Eiser voert aan dat verweerder uit de bewoordingen van zijn bezwaar had moeten begrijpen dat het bezwaar was gericht tegen het besluit van 15 oktober 2019 en niet tegen het besluit van 21 oktober 2019. Het feit dat hij dat laatste besluit heeft meegezonden met zijn bezwaarschrift maakt dat niet anders, aldus eiser.
3.2
Eiser betwist dat er sprake is van kostendelende medebewoners. In het pand waarin hij woont, zijn meerdere woningen aanwezig. Hoewel de eigenaar van het pand de woning niet heeft opgesplitst, heeft eiser dit zelf gedaan. Hierdoor heeft hij de exclusieve beschikking over een afgescheiden gedeelte van het pand. Zijn deel is onafhankelijk van de andere wooneenheden bereikbaar en beschikt over eigen voorzieningen. Zijn woning is op grond van de Huursubsidiewet als zelfstandige woning is aan te merken. Het feit dat er geen huurovereenkomst, danwel andere afspraken met de eigenaar zijn gemaakt, er geen commerciële huur wordt betaald en er evenmin geen sprake is van een onderhuursituatie maakt dat niet anders, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat uit het bezwaar van eiser niet blijkt dat hij bezwaar maakt tegen het herzieningsbesluit van 15 oktober 2019. Eiser heeft bij zijn bezwaar het terugvorderingsbesluit van 21 oktober 2019 meegezonden en aangegeven dat hij “op nader aan te voeren gronden in bezwaar gaat tegen bijgaande beschikking”. In het meegezonden besluit staat vermeld dat “op 15 oktober 2019 is besloten de bijstand over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te herzien”.
Hoewel eiser stelt dat hij dit besluit niet heeft ontvangen, had hij kunnen weten dat verweerder op 15 oktober 2019 ook een besluit heeft genomen. Het herzieningsbesluit heeft verweerder samen met de andere dossier stukken op 10 december 2019 naar de gemachtigde van eiser verzonden. Het had op de weg van (de gemachtigde van) eiser gelegen om op dat moment alsnog bezwaar tegen het herzieningsbesluit aan te tekenen. Dat dit is nagelaten omdat de gemachtigde van eiser het besluit over het hoofd heeft gezien, dient voor rekening en risico van eiser te blijven. Het beroep van eiser slaagt niet.
4.2
Aangezien eiser geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het herzieningsbesluit, is dit in rechte komen vast te staan.
4.3
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag en ook zijn er geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van terugvordering had dienen af te zien.
4.4
Nu vast staat dat eiser over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 te veel bijstand heeft ontvangen, heeft verweerder dit bedrag terecht van eiser teruggevorderd. Van bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien, is de rechtbank niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.