In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland, die op 15 november 2022 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, op basis van een belangenafweging. De rechter oordeelde dat het belang van de verzoekster om haar beroepsprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij de overdracht. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoekster niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens heeft de voorzieningenrechter de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 759,-.