ECLI:NL:RBDHA:2022:12278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL22.20008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de Dublinverordening, specifiek artikel 29, dat de overdrachtstermijn regelt. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn onrechtmatig was, omdat niet was aangetoond dat eiser op de relevante datum daadwerkelijk ondergedoken was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiser op 5 juli 2022 ondergedoken was, en dat zijn weerstand tegen de overdracht niet als 'onderduiken' kon worden aangemerkt. Hierdoor was Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die op € 1.518 werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20008
v-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2], [Nummer 3]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser,

mede namens zijn minderjarige kinderen:
[Naam 2]en
[Naam 3]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.20009, op 10 november 2022 op zitting behandeld. Zowel eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] kan de overdrachtstermijn van zes maanden tot maximaal 18 maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt.
2. In de zaak Jawo [2] heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitgelegd wat onder 'onderduiken' moet worden verstaan. Daarvan is sprake 'wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen.'
3. Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2022 aan Duitsland meegedeeld dat eiser op 5 juli 2022 is ondergedoken en dat daarom de overdrachtstermijn is verlengd tot 18 maanden. Meer specifiek gebruikt verweerder de zinssnede:
‘due tot the disappearance of the person concerned’in deze brief
.De knoop is door verweerder dus al op 5 juli 2022 doorgehakt, voordat een tweede poging is ondernomen om eiser op 3 augustus 2022 (met dwang) over te dragen.
4. Uit het dossier is echter niet af te leiden dat eiser op 5 juli 2022 was ondergedoken.
5. Dat eiser op 4 juli 2022 niet heeft meegewerkt aan zijn overdracht naar Duitsland, is niet aan te merken als 'onderduiken', omdat eiser daarmee niet doelbewust heeft gezorgd dat hij buiten het bereik is gebleven van de autoriteiten. Hij heeft immers onweersproken gesteld dat hij op of omstreeks die datum het AZC heeft verbleven. Hij bleef dus in beeld voor verweerder.
6. Ook uit verweerders eigen beleidsregels is niet af te leiden dat eisers weerstand tegen de feitelijke overdracht moet worden aangemerkt als een doelbewust 'buiten het bereik blijven'. De uitleg daarvan dat elke frustratie van de overdracht is aan te merken als een 'zich onttrekken' en daarmee als 'onderduiken', verdraagt zich niet met artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en de uitleg daarvan door het Hof van Justitie in de zaak Jawo.
7. De verlenging van de overdrachtstermijn is dan ook onrechtmatig. De overdrachtstermijn bedroeg in dit geval zes maanden en is op 3 augustus 2022 verstreken. Op die datum is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.ECLI:EU:C:2019:218.