ECLI:NL:RBDHA:2022:12294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/4871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van ouderschap en rechtmatig gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een minderjarige met de Tanzaniaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn referente, [A], te kunnen verblijven. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat referente niet had aangetoond dat eiser haar juridische of biologische kind is en dat zij rechtmatig gezag over hem heeft. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om de vereiste (gelegaliseerde) geboorteakte over te leggen, die als bewijs dient voor het juridisch ouderschap. Eiser heeft weliswaar een verklaring overgelegd waarin wordt gesteld dat hij de zoon van referente is, maar deze verklaring is niet als objectief verifieerbaar bewijs aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het beleid wordt afgeweken. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij feitelijk tot het gezin van referente behoort en dat zij rechtmatig gezag over hem heeft.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 23 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
In het besluit van 23 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, referente, en de gemachtigde van verweerder. Ook was de partner van referente aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2003 en heeft de Tanzaniaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend om een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referente)’.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat referente niet heeft aangetoond dat eiser haar juridische of biologische kind is en dat zij het rechtmatig gezag over eiser heeft. Volgens het beleid [1] van verweerder moet eiser zijn stelling dat hij het biologische kind is van referente aantonen met een (gelegaliseerde) geboorteakte, wat niet is gebeurd. Ook is niet aangetoond dat referente het rechtmatig gezag heeft over eiser. De afwijzing van eisers aanvraag is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Verweerder heeft die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bezwaar van eiser niet tot toekenning van de aanvraag heeft geleid, maar kennelijk ongegrond is verklaard. Uit de stukken blijkt namelijk voldoende dat eiser de zoon is van referente en hij feitelijk tot haar gezin behoort. Verweerder had om die feitelijke gezinsband vast te stellen, eiser en referente een identificerend interview of een DNA-test aan kunnen bieden. Volgens eiser is er in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot het afwijken van het beleid. Tot slot is eiser ten onrechte niet gehoord voordat op het bezwaar is beslist.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser tot op heden zijn (gelegaliseerde) geboorteakte niet heeft overgelegd en hij hiervoor geen plausibele verklaring heeft gegeven. Mede gelet daarop vindt verweerder dat de negatieve ervaringen van referente met haar ex-partner, het achterblijven van eiser in Tanzania en de gestelde adoptie door de broer van referente, geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat afgezien moet worden van het beleid. Verweerder ziet gelet hierop ook geen aanleiding om nader onderzoek aan te bieden.
Wat zijn de regels?
5. De relevante passage uit het beleid van verweerder en de relevante wet- en regelgeving staan in de bijlage. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Tussen partijen is in geschil of voldoende is aangetoond dat eiser het juridisch en biologisch kind is van referente en zij rechtmatig gezag over hem heeft. Ook zijn partijen verdeeld over de vraag of er in eisers geval sprake is van bijzondere omstandigheden [3] die maken dat verweerder van zijn beleid zou moeten afwijken. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser het biologisch en juridisch ouderschap van referente niet heeft aangetoond, dat niet is aangetoond referente rechtmatig gezag heeft over eiser, en dat er geen sprake is van die bijzondere omstandigheden. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, is opgenomen in onderstaande overwegingen.
Biologisch en juridisch ouderschap
6.1
De rechtbank stelt voorop dat referente volgens de bestaande regelgeving [4] moet aantonen dat eiser haar biologische of juridische kind is en hij feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot haar gezin en hij onder haar rechtmatige gezag staat. In het beleid van verweerder is opgenomen dat in ieder geval een (gelegaliseerde) geboorteakte dient als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap. Niet in geschil is dat eiser een geboorteakte heeft, maar eiser die geboorteakte tot op heden niet heeft overgelegd. De verklaring die eiser hiervoor geeft, namelijk dat de geboorteakte ten behoeve van zijn adoptie aan de rechtbank in Tanzania is afgegeven en hij niet in staat is die geboorteakte terug te krijgen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Deze stelling is namelijk niet onderbouwd en zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht volgt uit openbare bronnen dat het in Tanzania mogelijk lijkt om een geboorteakte, bij verlies, opnieuw op te vragen. Eiser heeft een kopie van de rechterlijke uitspraak die ten grondslag ligt aan zijn adoptie overgelegd, maar verweerder mocht dit gelet op het voorgaande onvoldoende achten om de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente alsnog aan te tonen. Hetzelfde geldt voor de overgelegde schriftelijke verklaringen van eisers gestelde familieleden waarin is vermeld dat eiser de biologische zoon van referente is. Deze verklaringen zijn niet aan te merken als objectief verifieerbare bewijsstukken.
Rechtmatig gezag
6.2
Omdat bij een adoptie in Tanzania alle familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de kopie van de rechtbankuitspraak niet is aangetoond dat referente het rechtmatig gezag over eiser heeft. Verweerder heeft in de door eiser overgelegde verklaring van zijn adoptievader geen aanleiding hoeven zien voor een andere conclusie. Het is namelijk aan eiser om, bijvoorbeeld met het overleggen van een rechterlijke uitspraak waaruit herroeping van de adoptie blijkt, afdoende aan te tonen dat referente (weer) rechtmatig gezag over hem heeft.
Nader onderzoek
6.3
In het licht van het voorgaande komt aan de overige bewijsstukken, die met name zien op het aantonen van het gezinsleven van referente met haar gestelde zoon, minder gewicht toe dan eiser daaraan gehecht wil zien. Vaststaat namelijk dat het biologisch of juridisch ouderschap en het rechtmatig gezag van referente niet zijn aangetoond met een (gelegaliseerde) geboorteakte terwijl eiser stelt dat die er wel is. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eiser een identificerend interview of een DNA-test aan te bieden om zijn gezinsband met referente te kunnen vaststellen. Bovendien zou dergelijk onderzoek in dit geval ook geen zin hebben. Als het biologisch ouderschap van referente zou vaststaan, is immers nog steeds niet aangetoond dat zij ook rechtmatig gezag over eiser heeft.
Bijzondere omstandigheden
7. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in afwijking van zijn beleid de aanvraag van eiser had moeten inwilligen. In dat kader merkt de rechtbank allereerst op dat de bestaande regelgeving als opgenomen onder 6.1 geen beleid betreft. Het beleid van verweerder vloeit voort uit deze regelgeving en geeft nader invulling aan wat als bewijsmiddelen ten aanzien van het vereiste juridisch en biologisch ouderschap, het feitelijk behoren tot het gezin, en het rechtmatig gezag, kunnen dienen. De omstandigheden die eiser in beroep aandraagt, maken niet dat aan de wel overlegde bewijsstukken zoveel gewicht toekomt, dat alsnog voldoende vaststaat dat referente de biologische en juridische ouder van eiser is en rechtmatig gezag over hem heeft.
Schending hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval mocht afzien van het horen van eiser in bezwaar. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Hiervan was in dit geval sprake, nu eiser ook in bezwaar geen objectief verifieerbare bewijsstukken ten aanzien van het biologisch en juridisch ouderschap van referente heeft overgelegd.
Herhaling bezwaarschrift
9. Eiser heeft (een gedeelte van) de gronden van bezwaar opnieuw aangevoerd in beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit op de bezwaargronden gereageerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven waarom die reactie van verweerder tekortschiet, kan de beroepsgrond al hierom niet slagen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.14

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:
(…)
c. het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.

Vreemdelingencirculaire 2000

B7/5. Bewijsmiddelen
(…)
Minderjarige kinderen
De IND beschouwt in ieder geval een geboorteakte als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap.
De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.
De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.
De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:
•een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en
•een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.
(…)

Voetnoten

1.Volgens paragraaf B7/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (het beleid).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Gelet op artikel 4:84, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).