ECLI:NL:RBDHA:2022:12315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/09/626743 / FA RK 22-1679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap met verzoeken omtrent gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022 een tussenbeschikking gegeven in een procedure tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man. De vrouw verzocht om ontbinding van het geregistreerd partnerschap en om nevenvoorzieningen met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. Tijdens de zitting waren beide partijen aanwezig, vergezeld door hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht en dat de vrouw het verzoek tot ontbinding heeft ingediend. De rechtbank heeft ook de rechtsmacht en het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij het Nederlandse recht van toepassing is. De vrouw heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen het gezag over het kind te verkrijgen, terwijl de man verweer heeft gevoerd en ook zelfstandig het geregistreerd partnerschap heeft ontbonden.

De rechtbank heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is voor een onveilige situatie voor het kind bij de man, maar heeft wel besloten dat de omgang tussen de man en het kind voorlopig onder begeleiding zal plaatsvinden. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld en partijen verwezen naar ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap tussen partijen behandeld, waarbij de echtelijke woning en andere vermogensbestanddelen zijn besproken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een pro forma aanhouding van verdere beslissingen tot 1 november 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 22-1679 (ontbinding) / FA RK 22-6734 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/626743 (ontbinding) / C/09/636317 (verdeling)
Datum beschikking: 7 november 2022

Ontbinding van het geregistreerd partnerschap

Beschikking op het op 4 maart 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. I. Kroezen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de man,
wonende in [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S.M. Bisram te Lelystad.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van 2 maart 2022 van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 17 mei 2022 van de zijde van de man;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken van 13 juni 2022 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 22 juni 2022 van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 24 augustus 2022 van de zijde van de man;
  • de brief van 29 september 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 30 september 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
Op 10 oktober 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en een stagiaire, de man met mr. G.B. van de Bunt (waarnemend voor mr. S.M. Bisram) en een tolk, [tolk01] , alsmede [naam03] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 24 oktober 2022 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 24 oktober 2022 van de zijde van de man.

Feiten

- Partijen zijn op [datum geregistreerd partnerschap01] 2018 te [plaats geregistreerd partnerschap01] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] uit.
- [voornaam minderjarige01] verblijft op dit moment bij de vrouw.
- De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en de man heeft de Burkinese nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt nu nog het geregistreerd partnerschap te ontbinden en:
  • een onderzoek door de Raad te gelasten ten aanzien van het gezag en de omgang;
  • primair: te bepalen dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over [voornaam minderjarige01] ;
subsidiair: de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] vast te stellen bij de vrouw in [plaats01] , dan wel in een andere woonplaats gelegen binnen een straal van 30 kilometer van [plaats01] ;
  • te bepalen dat [voornaam minderjarige01] slechts onder begeleiding van een professionele derde omgang met de man zal hebben;
  • de verdeling van de gemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de vrouw;
  • de man te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning door deze met behulp van een makelaar in het openbaar te koop aan te bieden en vervolgens tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen en te leveren aan een derde tegen het hoogste bod, waarbij geldt dat indien de woning niet binnen drie maanden wordt verkocht, de verkoopprijs in overleg met de makelaar zal worden verlaagd teneinde de verloop te bespoedigen, en wel tot een zodanig lagere verkoopprijs als de makelaar adviseert en deze verkoopprijs op advies van de makelaar steeds iedere drie maanden te verlagen totdat de woning is verkocht, waarbij geldt dat de netto verkoopopbrengst evenredig tussen partijen zal worden verdeeld, en bij gebreke van medewerking van de man te bepalen dat de man een dwangsom van € 500,- per dag zal verbeuren tot het moment dat de woning in eigendom is overgedragen aan een derde;
  • indien de man niet voldoet aan de ten deze te wijzen beschikking en in ieder geval indien de woning niet binnen een maand na het wijzen van de ten deze te wijzen beschikking te koop is aangeboden, de vrouw te machtigen tot het te gelde maken van de echtelijke woning door deze met behulp van een makelaar te koop aan te bieden en vervolgens tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen en te leveren aan een derde, met gelijke verdeling van de netto verkoopopbrengst tussen partijen, en daarbij te bepalen dat de ten deze te wijzen beschikking in de plaats komt van alle door de man voor de verkoop en levering te verrichten noodzakelijke rechtshandelingen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap – verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
Bovendien verzoekt de man zelfstandig het geregistreerd partnerschap te ontbinden en:
  • een onderzoek door de Raad te gelasten;
  • een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat er middels een door de man onder punt 56 van het verweerschrift met zelfstandige verzoeken voorgestelde opbouwregeling zal worden toegewerkt naar een regeling waarbij [voornaam minderjarige01] bij de man verblijft een weekend per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij het halen en brengen gelijkwaardig zal worden verdeeld;
  • de verdeling van de gemeenschap vast te stellen conform het voorstel van de man,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man aangaande de zorgregeling en de verdeling van de gemeenschap.

Beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap
Nu het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met betrekking tot de verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap rechtsmacht toe.
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 828 in samenhang met artikel 815, tweede lid, Rv. Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen.
De rechtbank zal op grond van artikel 10:86 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht toepassen op de verzoeken.
Beide partijen stellen dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling c.q. omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling c.q. omgangsregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting is de rechtbank het volgende gebleken. De eerste maanden na de geboorte van [voornaam minderjarige01] hebben partijen samen met [voornaam minderjarige01] in [plaats04] gewoond. Eind november 2021 is de vrouw voor een time-out met [voornaam minderjarige01] vertrokken naar haar ouders in [plaats01] . Enkele weken later heeft zij de relatie met de man beëindigd. De vrouw woont nu nog altijd met [voornaam minderjarige01] bij haar ouders. Na het uiteengaan van partijen heeft de man geen één op één contact met [voornaam minderjarige01] meer gehad. Tot half maart 2022 heeft de man [voornaam minderjarige01] ongeveer één keer per week gezien in aanwezigheid van de vrouw. Daarna heeft de vrouw de voorwaarde gesteld dat er een derde aanwezig moest zijn bij de omgang. Het merendeel van de tijd heeft de vader van de vrouw deze taak op zich genomen. De omgangsmomenten duurden niet heel lang, volgens de man meestal niet langer dan een uur. Op 2 juli 2022 heeft de man [voornaam minderjarige01] voor het laatst gezien. De vader van de vrouw heeft toen aangegeven dat het vanwege de spanningsvolle situatie voor hem niet langer was vol te houden om bij de omgang aanwezig te zijn. De vrouw acht het noodzakelijk dat de omgang wordt begeleid door een professionele derde, maar hiervoor bestaan lange wachtlijsten.
De vrouw betoogt dat er in haar relatie met de man sprake is geweest van intieme terreur, ofwel een vorm van psychische mishandeling. Volgens de vrouw was de man erop uit om haar te isoleren, te manipuleren en te controleren. Ook naar [voornaam minderjarige01] toe zou de man dwingend en controlerend zijn. De vrouw geeft aan dat het al sinds de geboorte van [voornaam minderjarige01] voor haar niet mogelijk is geweest om op normale wijze met de man te overleggen over de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . De man zou voortdurend kritiek hebben op de manier waarop zij voor [voornaam minderjarige01] zorgt en haar volledig diskwalificeren als opvoeder. De vrouw verzoekt dan ook het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag over [voornaam minderjarige01] . Ten aanzien van het contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] stelt de vrouw zich op het standpunt dat de veiligheid van [voornaam minderjarige01] op dit moment niet voldoende kan worden gegarandeerd en dat omgang daarom uitsluitend onder begeleiding kan plaatsvinden. Volgens de vrouw past de man zijn extremistische ideeën ten aanzien van zijn geloof en voeding toe op [voornaam minderjarige01] en is hij niet bereid om zich te houden aan veiligheidsvoorschriften. Op de zitting heeft de vrouw ook genoemd dat zij bang is dat de man [voornaam minderjarige01] zal ontvoeren.
De man weerspreekt het betoog van de vrouw, in het bijzonder dat hij een gevaar vormt voor [voornaam minderjarige01] . De vrouw hamert op begeleide omgang, maar feitelijk is daar geen grond voor, aldus de man. Door het vertrek van de vrouw met [voornaam minderjarige01] terwijl [voornaam minderjarige01] nog maar heel jong was, is de man de kans ontnomen om een goede hechtingsband met zijn zoon op te bouwen en dat betreurt hij zeer. Hij vreest dat toewijzing van het verzoek van de vrouw ertoe zal leiden dat hij op termijn volledig uit het leven van [voornaam minderjarige01] wordt verbannen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat de vrouw de relatie met de man, met name sinds de geboorte van [voornaam minderjarige01] , als zeer benauwend heeft ervaren, is heel verdrietig. Echter, zoals ook door de Raad op de zitting is benadrukt, is dit iets dat zich tussen ouders afspeelt. Nu partijen uit elkaar zijn zou dat niet de band tussen de man en [voornaam minderjarige01] moeten beïnvloeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende geconcretiseerd waarom er sprake is van een onveilige situatie voor [voornaam minderjarige01] bij de man. Gebleken is dat de opvattingen over bijvoorbeeld gezonde voeding van de man, die zelf veganist is, botsen met die van de vrouw. Niet is echter gebleken dat deze opvattingen schadelijk zijn voor [voornaam minderjarige01] . Het enige concrete punt dat de vrouw heeft gemaakt, is dat de man bezwaar maakte toen de vrouw tandpasta gebruikte voor het eerste doorgekomen tandje van [voornaam minderjarige01] . In de beleving van de man is tandpasta niet gezond. Daar is naar de huidige opvattingen zeker een en ander op af te dingen, maar daarmee is nog geen sprake van een onveilige situatie. De man heeft weersproken dat hij [voornaam minderjarige01] in onveilige situaties heeft gebracht door hem bijvoorbeeld te dicht bij het fornuis te laten komen of het badwater te heet te laten worden en deze gestelde incidenten blijken niet uit de overgelegde stukken op andere wijze dan dat de vrouw de man dit verwijt. Uit wat de vrouw naar voren heeft gebracht denken partijen heel verschillend over de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . Dat de visie van de man zodanig is dat dit schadelijk is voor [voornaam minderjarige01] , is niet gebleken. De communicatie tussen partijen is op dit moment niet goed. De vrouw heeft een en ander overgelegd uit met name WhatsApp-communicatie tussen partijen. Ook daaruit komt echter geen beeld naar voren van een vader die niet voor zijn kind zou kunnen zorgen. De man vraagt regelmatig om informatie en contact, maar de vrouw stelt daaraan voorwaarden en is daarin ook dwingend. Dat het de man niet lukt om bij videobellen de aandacht van [voornaam minderjarige01] vast te houden, terwijl hij hem al langere tijd niet heeft gezien, kan hem in dat verband ook niet worden tegengeworpen. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de man slechts onder begeleiding zou kunnen plaatsvinden. Nu er al geruime tijd geen fysiek contactmoment tussen [voornaam minderjarige01] en de man is geweest en de vrouw zeer huiverig is voor onbegeleid contact hetgeen veel spanningen bij haar veroorzaakt, zal de rechtbank bepalen dat er wel eerst een korte periode een derde bij de omgang aanwezig zal zijn zodat de vrouw het vertrouwen kan krijgen dat [voornaam minderjarige01] ook inderdaad veilig is bij de man.
Nu de vrouw, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen concreet voorstel heeft gedaan voor een persoon die de omgang kan begeleiden, laat de rechtbank die keuze aan de man. Het is aan hem om iemand te regelen die bij de eerste zes contacten tussen hem en [voornaam minderjarige01] aanwezig kan zijn, bijvoorbeeld zijn vriend Zi die kennelijk ook al eerder contacten tussen de man en [voornaam minderjarige01] heeft begeleid. De vrouw heeft gesteld dat deze vriend onder invloed van de man staat, maar zij heeft niet aangetoond dat hij daarom niet langer in staat zou zijn om de omgang op een goede manier te begeleiden. De begeleiding is uitsluitend ter geruststelling van de vrouw. De vrouw kan deze persoon na afloop van het contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] bellen om navraag te doen over het verloop van het contact. De man dient daartoe voorafgaand aan ieder contactmoment aan de vrouw de naam en het telefoonnummer door te geven van degene die het contactmoment zal begeleiden.
Het zal voor [voornaam minderjarige01] , die de man al langere tijd niet heeft gezien en nog heel jong is, de eerste tijd spannend en onwennig zijn om weer tijd met zijn vader door te brengen. Daar staat tegenover dat de vrouw op zitting heeft aangegeven dat [voornaam minderjarige01] inmiddels naar de kinderopvang gaat en daar goed gewend is, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij in staat is om ook met de man snel opnieuw een band op te bouwen. Bij de vrouw ligt de taak om [voornaam minderjarige01] het vertrouwen te geven dat het fijn is bij de man en hem de vrijheid te geven daarvan te mogen genieten. De rechtbank zal hierna aangeven op welke wijze de zorgregeling voorlopig ingevuld moet worden.
Op de zitting is de rechtbank gebleken dat partijen zich recent zelf hebben aangemeld bij [organisatie01] voor omgangsbegeleiding. De rechtbank zal partijen ook nog verwijzen naar een traject voor ouderschapsbemiddeling (gecombineerd met de omgangsbegeleiding voor zover dat te zijner tijd nog nodig mocht zijn). Doel van de bemiddeling moet onder meer zijn hoe deze ouders met een kennelijk botsende visie op goede zorg en opvoeding en wantrouwen in elkaars kwaliteiten daaromtrent, afspraken kunnen maken over hoe zij ten aanzien van [voornaam minderjarige01] met deze verschillen omgaan. Een en ander blijkt voorts uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per e-mail verzonden naar Jeugdteams [regio01] Regio voor deelname aan ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie (dit zal waarschijnlijk [organisatie01] zijn). De rechtbank zal ook deze beschikking per post zenden aan Jeugdteams [regio01] Regio.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals op de zitting met de ouders is besproken, de eindrapportage over het verloop van de ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding in te dienen op de hierna vermelde wijze. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Aangezien het vanwege de wachtlijst nog geruime tijd zal duren voordat partijen zullen kunnen starten met het traject bij [organisatie01] , heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om na de zitting praktische afspraken te maken over begeleide omgang. Blijkens voormelde brieven van 24 oktober 2022 zijn partijen hier niet in geslaagd. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling vaststellen waarbij het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de man eerst kortdurend onder begeleiding (zoals hiervoor besproken) zal plaatsvinden. Bepaald zal worden dat [voornaam minderjarige01] bij de man zal zijn vier keer op zondag van 10.30 uur tot 12.30 (voor het eerst op zondag 13 november) onder begeleiding, vervolgens twee keer op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding en daarna iedere zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur zonder begeleiding. Zolang de communicatie tussen partijen verstoord is, acht de rechtbank een zorgregeling met één of meerdere overnachtingen niet in het belang van [voornaam minderjarige01] . Partijen kunnen hier uiteraard in onderling overleg van afwijken.
De rechtbank gaat niet mee in het voorstel van de vrouw om het contact de ene week op zondag en de andere week op maandag te laten plaatsvinden, nu de man heeft aangegeven dat hij op maandag werkt. Zij acht het ook niet wenselijk om het contact te laten plaatsvinden in de buitenlucht of op een openbare locatie. De contacten zullen dan ook gewoon bij de man thuis plaatsvinden. Nu de vrouw ervoor heeft gekozen om met [voornaam minderjarige01] vanuit [plaats04] naar [plaats01] te vertrekken, zal de rechtbank bepalen dat zij [voornaam minderjarige01] naar de man dient toe te brengen en hem daar na afloop van de omgang ook weer dient op te halen.
Partijen woonden samen in [woonplaats02] . Hoewel het vanuit de persoonlijke beleving van de vrouw wellicht begrijpelijk is dat zij [voornaam minderjarige01] heeft meegenomen en bij haar ouders in [plaats01] is ingetrokken, is het gevolg van deze keuze van de vrouw wel dat frequent contact tussen de man en [voornaam minderjarige01] vanwege de reisafstand ernstig is bemoeilijkt. Juist voor een jong kind is het van belang dat er frequent contact met beide ouders plaatsvindt. Van de vrouw wordt dan ook verwacht dat zij – ook indien de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] te zijner tijd bij haar wordt bepaald – een woonplaats kiest die het voor [voornaam minderjarige01] mogelijk maakt om een goede hechtingsband met zijn vader op te bouwen.
In de huidige situatie waarin er geen omgang plaatsvindt tussen [voornaam minderjarige01] en de man en partijen bovendien nog niet hebben deelgenomen aan ouderschapsbemiddeling, acht de rechtbank een onderzoek door de Raad, zoals partijen hebben verzocht, weinig zinvol. De Raad heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niets kunnen onderzoeken aangaande het contact tussen [voornaam minderjarige01] en de man zolang dat contact niet plaatsvindt.
De rechtbank zal in afwachting van de resultaten van de ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling c.q. omgangsregeling pro forma aanhouden tot
1 november 2023. Indien noodzakelijk kunnen partijen de rechtbank verzoeken om op een eerder moment een zitting te plannen. Daarentegen kunnen partijen ook, als zij te zijner tijd alsnog tot overeenstemming komen, de rechtbank vragen om zonder nadere zitting die overeenstemming in een beschikking vast te leggen.
Verdeling gemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, heeft de Nederlandse rechter ook rechtsmacht ten aanzien van het vermogensregime van partijen. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Nu zij hun partnerschap in Nederland zijn aangegaan, is krachtens artikel 10:71, eerste lid, BW Nederlands recht op het vermogensregime van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum geregistreerd partnerschap01] 2018. Nu gesteld noch gebleken is dat zij voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat er sprake is van een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk
4 maart 2022. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Door partijen zijn de volgende vermogensbestanddelen naar voren gebracht:
1. de echtelijke woning te ( [postcode01] ) [plaats02] , [adres01] ;
2. de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij de ING Bank;
3. de geldlening bij de ouders van de vrouw aangegaan ter financiering van de echtelijke woning;
4. de inboedel;
5. het door het [fonds01] aan de vrouw uitgekeerde prijzengeld;
6. de eenmanszaak van de man.
Ad 1, 2 en 3. De echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de geldlening bij de ouders van de vrouw
Partijen zijn overeengekomen dat de echtelijke woning aan de man kan worden toegedeeld, mits het voor hem financieel mogelijk is om de vrouw uit te kopen.
Nadat de vrouw een taxateur heeft aangewezen, heeft de man op 15 augustus 2022 de woning laten taxeren. De taxatiewaarde is vastgesteld op € 305.000,-. De vrouw wenst van deze waarde uit te gaan. Naar de mening van de man is de taxatie onvolledig omdat een aanzienlijke lekkage in het dak niet in de taxatie is betrokken. De man wil dit laten onderzoeken door een deskundige. Als door de deskundige wordt beoordeeld dat de schade relevant is voor de taxatiewaarde, wil hij dat het taxatierapport daarop wordt aangepast. De vrouw wil hier niet aan meewerken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient te worden uitgegaan van de taxatiewaarde van
€ 305.000,-. Nu de vrouw een taxateur heeft gekozen en de man vervolgens opdracht heeft gegeven om de woning te laten taxeren, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen het erover eens waren dat de taxatie bindend zou zijn. Als de taxateur zijn werk niet goed heeft gedaan, dient de man een claim neer te leggen bij de taxateur.
De rechtbank zal bepalen dat de man drie maanden de tijd krijgt, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking, om te laten zien of hij de echtelijke woning wel of niet kan overnemen. Als blijkt dat de man de echtelijke woning kan overnemen en de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te ontslaan, dan dient het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning aan de man te worden overgedragen. In dat geval zal de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (zijnde de taxatiewaarde van de woning van € 305.000,- minus de omvang van de hypothecaire geldlening bij de ING Bank en minus de omvang van de geldlening bij de ouders van de vrouw) moeten vergoeden.
Indien de man er niet binnen drie maanden na de datum van deze beschikking in slaagt de overname van (het aandeel van de vrouw in) de woning te financieren en de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, dient de woning te worden verkocht en te worden overgedragen aan een derde.
Het is alsdan aan partijen om gezamenlijk een opdracht aan een makelaar te verstrekken om de verkoop van de woning ter hand te nemen. Nu niet is gebleken dat de man niet zal meewerken aan verkoop van de woning, zal de rechtbank geen dwangsom verbinden aan de medewerking van de man bij verkoop van de woning en evenmin bepalen dat de vrouw zonder medewerking van de man gerechtigd is de verkoop van de woning ter hand te nemen. Wel spreekt het voor zich dat als de woning te koop gezet moet worden, partijen elkaar hun medewerking dienen te verschaffen voor het verstrekken van een verkoopopdracht, dat de woning op aanwijzing van de makelaar verkoopklaar zal worden gemaakt, dat de man medewerking zal verlenen aan bezichtigingen van de woning en dat beide partijen dienen mee te werken aan het opstellen en ondertekenen van de verkoopovereenkomst en de akte van levering.
Ad 4. De inboedel
Nu de inboedel reeds met gesloten beurzen is verdeeld, behoeft ten aanzien van de inboedel geen beslissing meer te worden genomen.
Ad 5 en 6. Het aan de vrouw uitgekeerde prijzengeld en de eenmanszaak van de man
Partijen zijn overeengekomen dat het aan de vrouw uitgekeerde prijzengeld zal worden toegedeeld aan de vrouw en dat de eenmanszaak van de man zal worden toegedeeld aan de man, beiden zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
Nu nog geen eindbeslissing wordt gegeven, zal ook de beslissing ten aanzien van de proceskosten worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen, aangegaan op [datum geregistreerd partnerschap01] 2018 te [plaats geregistreerd partnerschap01] ;
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam02] (de vader),
wonende te [adres02] [postcode01] [woonplaats02] ,
en
[naam01] (de moeder),
wonende te [adres03] , [postcode02] [woonplaats01] ;
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar( [omgangsbegeleiding in regio01] voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Jeugdteams [regio01] Regio voor deelname aan ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
- Jeugdteams [regio01] Regio, [adres04] [postcode03] [plaats03] ;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is verlopen, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,
voorlopigbij de man zal verblijven:
  • vier keer op zondag van 10.30 uur tot 12.30 (voor het eerst op zondag 13 november) onder begeleiding (begeleiding door de man te regelen);
  • vervolgens twee keer op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding (begeleiding door de man te regelen);
  • daarna iedere zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur zonder begeleiding,
waarbij geldt dat de vrouw [voornaam minderjarige01] naar de man dient toe te brengen en hem daar na afloop van de omgang ook weer dient op te halen;
stelt de verdeling van de gemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toegedeeld:
1.1
de echtelijke woning te ( [postcode01] ) [plaats02] , [adres02] onder de voorwaarde dat hij binnen drie maanden na heden aantoont dat hij de woning tegen een waarde van € 305.000,- kan overnemen, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, en onder de verplichting om de helft van de overwaarde (zijnde de taxatiewaarde van de woning van € 305.000,- minus de omvang van de hypothecaire geldlening bij de ING Bank minus de omvang van de geldlening bij de ouders van de vrouw) aan de vrouw te voldoen, bij gebreke waarvan de woning via een door partijen gezamenlijk aan te wijzen makelaar zal worden verkocht;
1.2
de activa op naam van de eenmanszaak ‘ [eenmanszaak] ’, onder de verplichting om de passiva op naam van die eenmanszaak in de onderlinge verhouding met de vrouw voor zijn rekening te nemen, een en ander zonder nadere verrekening met de vrouw;
2. aan de vrouw wordt toegedeeld:
2.1
het door het [fonds01] aan de vrouw uitgekeerde prijzengeld, een en ander zonder nadere verrekening met de man;
verklaart deze beslissing – tot zover en met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap – uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling c.q. omgangsregeling en de proceskostenaan tot
1 november 2023 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
7 november 2022.