In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 17 oktober 2015 een AIO-aanvulling ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, alsook de Staat der Nederlanden. Eiser ontving een voorlopige teruggave van € 363,- aan teveel afgedragen loonheffing over het jaar 2018, welke door verweerder als inkomen werd aangemerkt. Dit leidde tot de herziening van de AIO-aanvulling over de periode van januari 2018 tot en met december 2018. Eiser betwistte deze herziening en stelde dat de teruggave verband hield met specifieke aftrekposten, namelijk zorgkosten waarvoor geen voorliggende voorzieningen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de voorlopige teruggave terecht als inkomen was aangemerkt en dat de terugvordering van de AIO-aanvulling gerechtvaardigd was. Daarnaast werd er een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden en kende eiser een schadevergoeding van € 1.500,- toe. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staat tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van eiser.