ECLI:NL:RBDHA:2022:1232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf als familie- of gezinslid; herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1960 met de Kosovaarse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd eerder afgewezen en de eiser heeft een herhaalde aanvraag ingediend, waarbij hij een liefdesrelatie met zijn nicht als nieuwe omstandigheid aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat deze relatie geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde, aangezien deze al eerder had kunnen worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding tussen eiser en referente, en dat de gestelde vrees voor eergerelateerd geweld in Kosovo niet relevant was voor deze reguliere procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen of om af te wijken van het beleid. De rechtbank benadrukte dat als eiser gevaar loopt in Kosovo, hij een asielaanvraag kan indienen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.J. Valk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde en referente: [gemachtigde] ,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Francietti-Verweij).

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging voor voorlopig verblijf voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
In het besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Referente is namens eiser verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1960 en heeft de Kosovaarse nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn nicht, [nicht] .
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag omdat referente namens eiser een herhaalde aanvraag heeft gedaan en niet is gebleken nieuwe feiten of omstandigheden. Zij heeft nog steeds niet aangetoond dat sprake is van beschermingswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, nu niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding met referente. [1]
Wat vinden eiser en referente in beroep?
3. Eiser en referente zijn het niet eens met het bestreden besluit. Referente voert aan dat eiser van het mvv-vereiste vrijgesteld moet worden en doet daarbij een beroep op de hardheidsclausule. Verweerder heeft niet alle relevante omstandigheden in de belangenafweging betrokken. Zo vreest eiser door zijn liefdesrelatie met referente, waar een taboe op heerst in Kosovo, voor eergerelateerd geweld en fysieke mishandeling. Er zijn daarom objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Kosovo uit te voeren. Ook referente heeft onder meer vanwege deze liefdesrelatie problemen met haar moeder. Als zij hier te lande een gemeenschappelijk huishouden kan voeren met eiser, kan zij zich aan die problemen onttrekken. Door het eergerelateerd geweld loopt eiser het risico op schending van artikel 3 van het EVRM in Kosovo en dient eiser in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Tot slot had verweerder hen moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nieuwe feiten of omstandigheden
4. De rechtbank stelt vast dat eiser eerder eenzelfde aanvraag heeft ingediend op 1 november 2016. Deze is afgewezen omdat geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Bij uitspraak van deze rechtbank van 27 februari 2018 [2] is geoordeeld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Die uitspraak is door de hoogste bestuursrechter bevestigd. [3]
4.1.
Nu verweerder onderhavige aanvraag heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag, moet eiser nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoeren. [4] Uit het beleid van verweerder volgt dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als die op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en ook redelijkerwijs niet bekend konden zijn én aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag. [5] De rechtbank stelt vast dat referente in deze procedure heeft aangevoerd dat zij sinds juli 2013 een liefdesrelatie heeft met eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit terecht niet als nieuwe omstandigheid aangemerkt, nu niet valt in te zien waarom referente dit niet al bij de eerste aanvraag in 2016/2017 heeft aangevoerd. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat deze omstandigheid niet tot heroverweging van de eerste aanvraag leidt. Daarbij wordt overwogen dat, voor zover moet worden uitgegaan van een liefdesrelatie, eiser een aanvraag voor verblijf bij partner moet indienen, aangezien daar een ander toetsingskader geldt. Verder heeft eiser in deze procedure nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding met referente. Zij hebben nooit samengewoond en het contact verloopt via de telefoon en Skype. De keren dat ze elkaar hebben gezien was tijdens vakanties. Tot op heden hebben eiser en referente zich los van elkaar staande weten te houden. Dat referente de enige zou zijn die voor eiser zou kunnen zorgen, wordt dan ook niet gevolgd. Dat zij eiser financieel ondersteunt maakt ook niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag. Verweerder heeft daarom op goede gronden geconcludeerd dat er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referente. Voor een belangenafweging is in dat geval ook geen plaats.
Eergerelateerd geweld
5. Hetgeen eiser en referente hebben aangevoerd over het vrezen voor en lijden onder eergerelateerd geweld vanwege hun liefdesrelatie en de eventuele strijd met artikel 3 van het EVRM, zijn asielgerelateerde omstandigheden die in deze reguliere procedure niet aan de orde kunnen komen. Als eiser van mening is dat hij gevaar loopt in Kosovo staat het hem vrij een asielaanvraag in te dienen.
Schrijnende omstandigheden
6. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen of om af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb.
Wijziging doel aanvraag
7. Voor zover referente wil dat de aanvraag om een mvv vervangen wordt door een aanvraag voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden, dan kan dit niet (in beroep) in onderhavige procedure maar moet referente voor eiser een nieuwe aanvraag voor dat specifieke doel indienen.
Hoorplicht
8. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2018, 201802599/1/V1.
4.Zie artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie paragraaf B1/3.4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.