ECLI:NL:RBDHA:2022:1233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had eerder meerdere aanvragen ingediend die ook waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser opnieuw was afgewezen omdat deze werd beschouwd als een herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of omstandigheden, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had niet aangetoond dat hij voldeed aan het middelenvereiste en de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, zoals jaarrekeningen en een ondernemingsplan, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de voorwaarden voor de aanvraag voldeed en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij wil een verblijfsvergunning om als zelfstandige in Nederland arbeid te verrichten als medevennoot van de vennootschap onder firma ‘ [VOF] ’ (de VOF).
1.1.
Eiser heeft al meerdere aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Zo is onder meer het beroep inzake zijn aanvraag van 5 december 2017 bij uitspraak van deze rechtbank op 29 oktober 2019 [1] ongegrond verklaard, is zijn aanvraag van 6 november 2018 bij beschikking van 19 december 2019 afgewezen en is zijn aanvraag van 28 januari 2019 bij beschikking van 18 juli 2019 afgewezen.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag omdat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht en eiser niet heeft aangetoond dat hij aan het middelenvereiste voldoet. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank op eisers verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de afwijzing van onderhavige aanvraag. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Het is onzorgvuldig van verweerder dat hij in het bestreden besluit verwijst naar de uitspraak op de voorlopige voorziening van de rechtbank [3] en het verweerschrift in die procedure. Ten onrechte heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De overgelegde winstcijfers, jaarrekeningen en belastingaangiften van 2018 en 2019 zijn ten onrechte niet als zodanig aangemerkt. Daarnaast heeft hij met de overgelegde stukken duidelijkheid verschaft over de winstverdeling en zijn privéopnames uit de bedrijfskas.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nieuwe feiten of omstandigheden
4. De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere aanvragen heeft ingediend voor een verblijfsvergunning met hetzelfde doel als onderhavige aanvraag, te weten ‘arbeid als zelfstandige’. Dit betekent dat verweerder deze aanvraag mag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking(en) als de aanvrager geen nova naar voren heeft gebracht. [4] De vraag die nu aan de rechtbank voorligt is dus of er in deze procedure sprake is van nova.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden ten opzichte van eisers vorige aanvragen. Zo heeft eiser het vennootschapscontract uit 2015 overgelegd dat ook al in de vorige aanvragen is overgelegd. Hij heeft echter nog steeds niet onderbouwd dat hij op zakelijke grondslag aan de VOF is verbonden.
5.1.
De gestelde € 15.000,- aan inbreng heeft hij niet met stukken aangetoond. Dat uit de jaarrekeningen zou blijken dat beide vennoten een vrijwel gelijk eigen vermogen in het bedrijf hebben, doet aan vorenstaande niet af. Verder valt het bij deze aanvraag overgelegde ondernemingsplan van januari 2020 evenmin aan te merken als een rechtens relevant nieuw feit. Eiser heeft het ondernemingsplan namelijk niet onderbouwd met bijvoorbeeld bewijzen van zijn werkzaamheden of contracten met inkooppartners die door hem zijn ondertekend in naam van de VOF. Ook de overgelegde jaarrekeningen van 2017, 2018 en 2019 kunnen niet als relevante nieuwe feiten worden aangemerkt. De jaarrekening van 2017 had eiser eerder kunnen overleggen, nu eisers vorige aanvragen in 2018 en 2019 liepen. De jaarrekeningen van 2018 en 2019 zijn op zichzelf onvoldoende om aan te tonen dat eiser als zelfstandige in de VOF werkt. De stelling dat inmiddels sprake is van een gelijke winstdeling leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat de winstverdeling elke keer is gewijzigd (zonder nadere onderbouwing) en het gaat om gegevens die eerder overgelegd hadden kunnen worden.
5.2.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van nova ten aanzien van de vraag of eiser als zelfstandige arbeid verricht in de VOF. Nu eiser niet aan het zelfstandigencriterium voldoet, heeft verweerder alleen al daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden van de aanvraag voldoet. De beroepsgronden over het middelenvereiste behoeven daarom geen bespreking.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 18/8030.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 december 2020, AWB 20/4434.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 december 2020, AWB 20/4434.
4.op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.